Hij wacht. Op perrons en in stationshallen, zittend, staand, bij een kapotte snoepautomaat en klokkijkend, hij wacht op treinen die niet komen, in treinen die rijden tot hij er voor altijd zal zijn – op luchthavens, hangend, zuchtend, kijkend naar de vluchten die zonder hem vertrekken, rokend en drinkend in groot uitgevallen minibars, kotsberoerd en klokverwijtend. En de andere wachtenden, ze neuken ondertussen onder bruggen en in tunnels, in subtropische zwemparadijzen en grijze hotels aan de Bodensee en hij droomt daarvan, voor eeuwig bij stoplichten en rotondes, neuspeuterend, geeuwend in achteruitkijkspiegels – in ateliers en op zolderkamers, aan ondergesneeuwde tafels en koffie achter smerige Parijse mijmervensters, in plees van tankstations, krassend met een lege stift, in de rij voor de kassa, kauwgomkauwend boven gore tegels, de klauwen zwart van kettingsmeer en het brein blanco. Hij raakte zo zeer in zichzelf gekeerd, hij was al bijna binnenstebuiten. Hij wacht en het is goed zo.
Heen en terug
Soms mis ik de machtige eiken. Ik merk het meestal pas als ik terug ben in het oosten, waar de bossen traag tussen de akkers stromen. De bomen staan trots in hun berusting, ze weten hun wortels eeuwendiep. Hier leunt het landschap zwaarder op de aarde, hier ademt de grond de geschiedenis van de grond en niets anders, en tegen de bosrand en boven de essen hangt de tijd bijna tastbaar – niet verwachtingsvol, maar verzadigd van hier en nu. Ik hoef niet meer terug of verder, ik voeg me naar de versgeploegde voren in het land en lig roerloos op mijn rug in het zand. Stilstand. Maar dan.
Dan mis ik de machtige wolkenluchten, de oneindige hoogte van de hemel boven het leven aan de kust en wil ik terug. Om te ademen. Heen en terug en altijd thuis; dochter zegt dat bomen en wolken dezelfde vorm hebben.
Hier ergens
Hier ergens, tussen de woorden, de letters, ergens tussen de druppels drukinkt, in de vezels van het vel papier, bestaat een werkelijkheid die de mijne is. Hier ergens, in het gruis van grafiet en de geur van verf, in het zweet en vuil op de snaren, in het trillen van noten, nèt niet gehaald: daar zit de liefde, leeft een onvervulbaar lied.
Ik zeg het maar even, voor wie het niet ziet.