Ik heb gedanst of m’n leven er van afhing en misschien was dat dan ook zo – ik stampte over de koppen van mannen met domme, geile grijnzen, kronkelde me om de haren van meisjes, mooi en lelijk – maar het hielp niet. Ik danste als een derwisj tot ik bijna uit mezelf opsteeg, maar de smerige planken vloeren trokken me aan m’n ziel weer naar beneden en dat doet pijn, dat doet pijn. Ik heb gedanst of m’n leven er van afhing en dat was ook zo: ik was aan het watertrappen en niemand die het zag. Maar ik heb sterke poten, ik heb echt verschrikkelijk sterke poten. Dat scheelt, dat geeft lucht. Zelfs als je al lang verzopen bent.
CCTV
Zie je dan niet dat ik ijsbloemen adem, ’s ochtends als ik wakker word? Hoe het koudvuur vreet, hoe de blinde woede voor m’n ogen sneeuwt als ik de lakens van me aftrap? Hoe ik dagenlang door het labyrint van mijn nachtelijke gedachtengangen dwaal, naakt en rillend, op zoek naar m’n godvergeten minotaurus? Zie je hoe de honger die in de hersens knaagt het hart overvoert, hoor je verdomme hoe ik Gilles de la fucking Tourette?
Ik denk dat je me al lang geleden hebt uitgezet.
Bloed
Ik zou kunnen wennen aan alleen maar woorden. Woorden en verzinsels, windsels, een wirwar van verbanden, steeds strakker om de strot getrokken tot bloedeloos – of eindelijk onomwonden.
Herboren
Zet je die drilboor nog eens in het asfalt? Zacht, en zinnig, en innig? Doe je het filosofisch, als een trucker, of als het beest in de kamergeleerde? Graaf je voorzichtig als een oude hond of speel je serieus als een kleuter? Of doe je dat allemaal tegelijk – dat kan namelijk, misschien kun je niet eens anders. Hoe dan ook: als je het asfalt waarin je was gehuld hebt weggebroken van je huid, heb dan geduld. Het kan even duren voor het onkruid tot bloei komt, het kan even duren voor je jezelf niet meer herkent. Het kan zijn dat je niet eens door hebt dat je herboren bent.