We zaten met de band in een studio, midden op Manhattan – als je de deur uitliep stond je in het hart van SoHo. Een geweldige plek, maar het afmixen van de nummers voor ons debuutalbum liep voor geen meter. Rauwe gitaren begonnen griezelig glad te klinken en wij werden met de dag ongelukkiger. We hadden een A&R-manager, een wat pafferige prep van net in de dertig, wiens belangrijkste wapenfeit was dat hij met Pat Banatar had gewerkt. Hij had het er vaak over, en kreeg dan een dromerige blik in de ogen die deed vermoeden dat hij door Pat ontmaagd was. Toen we inmiddels een week in de studio zaten kwam hij eens kijken. ‘Hey guys, how’s it going?’ vroeg hij. ‘Kut’, antwoordden wij naar waarheid. ‘Wow, that’s great!’ zei hij – helemaal gerustgesteld.