Ik heb nergens meer woorden voor. Ik adem de dingen en de dagen in en weer uit; duizenden dageraden heb ik zichzelf zien schilderen in trage schakeringen – nooit heb ik ze vastgelegd. Miljoenen mensen moet ik hebben bekeken in het voorbijgaan – nooit zal ik ze beschrijven. Ik zie nut en noodzaak niet. Wie wil zien wat ik zie, zal samen met mij moeten kijken en drinken. Elke dag drinken en praten en kijken tot de zinnen losse woorden, de woorden losse letters worden en tenslotte de letters los zand. Kun je dat, lief? Wil je zien wat ik zie?
Ik zie elke dag de doden en gewonden met vertrokken koppen en halfopen monden in de bus stappen en uren later aan de overkant van de straat er weer uit. Als het even niet regent, krioelen ze door de glimmende straten, lopen ze in en uit supermarkten; soms lopen ze met honden onder een grijze hemel, soms lopen en lachen ze samen en dan zie ik hoe een schittering in de ogen bij sommigen zelfs de schijn van leven wekt.
Maar ze hebben altijd voor alles nog letters, woorden, zinnen. Uit al dat losse zand bouwen ze ongemerkt de dagen en de dingen, de jaren, de liefde zelfs – de verhalen waar ik niet meer in wonen kan. Zandkastelen op de vloedlijn, ik spoel ze weg in een roes van jaloezie, en elke keer als de razende, rode zee zich terugtrekt uit m’n kop blijkt de bodem verder vanonder mijn poten gegleden. Als ik je niet vasthoud, zal ik als een zandstorm in de golven verdwijnen. Ik adem je uit alle macht in, adem mij nog één keer uit. Noem mij Lazarus. Bied mij een glas aan en ik vertel je dat het goed met me gaat, beter dan ooit tevoren.