Ik haalde mijn hand open aan een archiefdoos. Eerst gebeurde er niets, maar een paar hartslagen later druppelde donkerrood bloed in het stof van jaren. Mijn archief. Alles wat ik tot nu toe maakte past in een paar dozen, mappen, kokers en rollen, twee kubieke meter hooguit. Eén lucifer erbij en veertig jaar werk is in een uur gedaan. Eén lucifer. Tekeningen van toen ik nog een jongen was die bij zijn leeftijd paste, misschien iets ouder. Schrijfblokken vol songteksten en gedichten en aanzetten tot verhalen die allemaal beginnen in de bar-disco waar ik me heel wat nachten de moed in de schoenen hunkerde. Stapels cassettes met liedjes die niemand ooit gehoord heeft – sommige kan ik nog steeds spelen. Maar het grootste deel van mijn archief zit in mijn hoofd.
In mijn hoofd een godvergeten fabriekshal vol ongemaakte muziek, ongeschilderde schilderijen, nooit getekende tekeningen, onvertelde verhalen. Een museum van gemist momentum, de betonnen vloer bezaaid met dode vlinders. Allemaal liefde. Eén druppel bloed en ze hadden geleefd, gelachen, liefgehad. Eén druppel bloed. Ik lik mijn wonden zo hard dat ze nooit zullen helen.