Ik ren door het park, onder de bomen, op de vlucht voor het verval. Tien kilometer in nog geen uur. Het is te traag, ik weet dat anderen inmiddels zo snel zijn als ik ooit was, en sneller. Maar ik ken ze niet, de andere lopers, ik loop in mijn eentje tegen de klok. Ik moet doorlopen. Ik moet doortekenen, doorpingelen, doorschrijven. Het is geen wedstrijd, maar ik wil ‘m toch winnen en ik zag toevallig hoe deze week een winnaar zijn overwinning niet had verwacht – omdat hij dat niet wilde, uit zelfbescherming. De schrijver stond er bescheiden bij, hij won de wedstrijd met een prestatie die hij leverde toen hij nog niet eens wist dat hij meedeed. Op een literair festival, de volgende dag, passeerde de beste man me op een meter afstand terwijl ik buiten mijn tijd stond te verroken, en het enige wat ik kon denken was: hoe zou hij zich voelen met vijftigduizend euro méér op de bank? Geeft dat rust? Ik merkte dat alle speelse ambitie alleen nog maar mee mocht doen aan die ene suffe wedstrijd waarvan ik de regels niet goed ken: kun je een huis van twee ton betalen, of niet. Ik kan het niet – maar de race is nog niet gelopen. Denk ik. Dus teken, pingel en schrijf ik door, ren ik door het park. Ik kijk al lopend naar de bomen, hoe het groen langzaam verroest, hoe het blad verpulvert en verwaait – hoe de takken machteloos naar de hemel graaien.
Dit verhaal verscheen eerder op Torpedo Magazine.