Een jaar is zo weg, een speldenprik – niks. Ik belde een vriend, luisterde naar de tonen van de telefoon die ik liet overgaan tot hij echt niet opgenomen had: dat. Ik goot water in het koffiezetapparaat, schepte koffie in het filter en wachtte geduldig tot het doorgelopen was. Dat. De wekker ging, ik vond op de tast de sluimerknop en werd pas wakker toen het veel te laat – dat. Een jaar is niks. Lucht. Wolken in de winternacht, ze gloeien van het licht uit de stad. Alleen ertussen ademt soms de oneindigheid, breekbaar en vertrouwd: een paar sterren laten zich zien, ik drink het dunne licht voorzichtig als dauw, heel even ben ik miljarden jaren oud.
Ik wou je nog zeggen dat ik van je houd, maar je sliep al zo diep, zo mooi. Maar er is nog tijd, er is nog tijd. Zat.
Kerstverhaal (Twello)
DE MAN WERD UITEINDELIJK GEVONDEN / OP KERSTAVOND / ACHTER HET STUUR VAN EEN LEGE STADSBUS / MIDDEN IN EEN BESNEEUWD WEILAND / IN DE BUURT VAN GODVERGETEN TWELLO / ZE VONDEN DE BUS / MET DRAAIENDE MOTOR / ALLE VERLICHTING AAN / TOT DE ASSEN IN DE DREK / HIJ KON GEEN KANT MEER OP / MAAR HIJ HAD TOCH NIET MEER KUNNEN RIJDEN / ZO DRONKEN / ZO DRONKEN / ZIJN KINDEREN / ZIJN KINDEREN WILDEN ALTIJD / OP DE ACHTERSTE BANK VAN DE BUS / DUS DAAR ZATEN ZE OOK / SAMEN MET ZIJN VROUW / EEN HAASTIG INGEPAKTE REISTAS / EN EEN PAAR KNUFFELS / MAAR DAT WAS EEN ANDERE BUS / EENTJE DIE GEWOON REED / HIJ WIST ALLEEN NIET MEER / WAAR NAARTOE / HOE HARDER HIJ ZICH PROBEERDE TE HERINNEREN / WAAR NAARTOE / HOE BETER HIJ BEGREEP / DAT ZE WAREN OVERGESTAPT / UITGESTAPT / OVER EN UIT / OVER EN UIT / O JEZUS / NIET NU / NIET NU