Er zijn, heel af en toe, uren die zich onttrekken aan de tijd. Een houten picknicktafel in de onzekere schaduw van een jonge boom, onze blote armen op het vers geschaafde hout, de zon sprenkelt inmiddels zilver in onze haren. Koffie uit papieren bekers op een rood plastic dienblad, een gesprek. We hebben wat in te halen, reizen soms een eind terug in de tijd – al is het verleden na zo veel jaren bijna even onzeker als de nabije toekomst. Wat kun je meer dan je vastklampen aan deze paar uren, op deze plek, in deze stad? Wat kun je meer dan proberen daarvan de beelden te bewaren, heel terloops – een kleine, trage toevoeging aan die toekomstige zwijgende film? En dan later te kunnen zeggen: kijk, we waren er – zó rijk waren we.
Vertraagd
Goed, dan ga ik op zoek. Ik weet niet waar te beginnen, behalve gewoon beginnen, maar ik haat de valse start, ik haat hetzelfde rondje, ik haat terug naar af. Het bloed klopt in de vingers, de ademhaling gejaagd, maar de haast is haast kunstmatig: zodra ik weet hoe wat dan ook zich onder mijn handen gedraagt, wordt de zoektocht gestaakt; ik ken mezelf langer dan vandaag. Ik staar naar de bagageband, de koffer passeert ik weet niet hoe vaak – ik raak hem niet aan, de vlucht oneindig vertraagd.