Ik geef les. Of misschien geeft de les mij, maar niet als een coherent geheel – denkelijk kom ik versnipperd of verstrooid of in op het eerste gezicht niet bij elkaar horende onderdelen – ik zou willen dat ik plug & play en three easy steps maar goed, een mens zullen ze er nog wel in herkennen – als ze zich maar eens zouden verliezen in hun eigen, vreemd fragmentarische film, als ze eens niet hapklaar, behapbaar – als ik ze eens de poëzie van het gestotter, gestamel, het stilvallen, vallen, vallen – een mens, zo immens onmachtig dat zowat heilig – o, ze haperen wel maar dan happen ze niet, ik zal blijven fluisteren tot de trommelvliezen sufgebeukt: doe eens wat minder je best op je best doen – goed is zo verrekte gauw generiek.
48
Wil je een verhaal? We willen allemaal een verhaal. Hier, je flikkert per ongeluk een doos punaises leeg over de versleten parketvloer en daar ga je, je ziet een patroon. In de punaises zelf misschien alleen als je er aanleg voor hebt, maar je ziet het zéker in het laten vallen zelf, dat heb jij weer, en als je een beetje je best doet – dat doe je, je kunt niet anders – vind je zelfs een zin in de pijn van die ene punaise die nu rechtop in je voetzool steekt – dat heeft zo moeten zijn, of het is vast ergens goed voor– iets van die strekking. Verbind de pijnpunten.
Een verhaal? De ochtend van 16 november 2018 begint donker en mistig, in de verte zijn de toppen van de bomen in het Zuiderpark niet meer te zien. Ik raap punaises van de vloer, één voor één, terug in het doosje dat al zo lang als ik me kan herinneren door uitgedroogd plakband bij elkaar wordt gehouden. Ik tel de zegeningen, een voor elk jaar van mijn leven. Achtenveertig. Eén punaise te weinig, maar ik zoek hem niet op. Ik laat het toeval liever niet aan het toeval over, de negenenveertigste punaise duikt ergens dit jaar wel op – als ik een keer nietsvermoedend, gelukkig misschien zelfs, op blote poten door de kamer dans, bijvoorbeeld. Een stekende pijn, een keer vloeken en dan: me gelukkig prijzen, meer kun je niet doen. Zoek geen patronen.
Waar was ik
Waar waxxxxxxxxxgebleven – ik herinner me nog dat ik naar mijn werkplek liep, verzadigd van visioenen die niemand nog had verbeeld – maar dat ging niet lang meer duren, ik was niet bang voor de lege ruimte, ik ging het maken, blanco canvas, verf, metaal, aarde – ik zag de gehavende borstkas van Jezus in een autodak, zijn kop gemaakt van motorblok, hangend aan een rechtopgezet touringcarkarkas, een enorm gewicht aan zijn voeten. Ik durfde alles – wist ik zeker, dacht ik – en toch werd ik afgeleid.
Dit is ongeveer vijfentwintig jaar geleden. Waar was ik
xxxxxxxxxxxxxxxx al die tijd gebleven?
Ik herinner me dat ik afstudeerde aan dezelfde academie waar ik nu les geef en voor elkaar kreeg wat ik mezelf tot dan toe niet had toegedicht – metaal, metaal, billboards, licht en bitumen, een lege ruimte vol en de zoete geur van afgewerkte olie – niet cum laude of iets maar jézus wat fijn om te maken – een parallel universum waar ik voortaan wilde wonen en werken en dat had misschien ook best gekund – ik durfde alles, hoopte ik – maar ik werd afgeleid.
Dit is ruim twintig jaar geleden – waar ben ik
xxxxxxxxxxxxin godsnaam gebleven
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxal die jaren
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx hangend aan een zelfgemaakt infuus – druppel voor druppel de angst bezweren, compromisloos gaan voor het compromis – vertel mij niks over een gewicht aan mijn voeten, of een kop als een motorblok, stationair draaiend tot de brandstof op is – vertel me niks over parallelle werelden en de keuzes die we maken – ik heb geen spijt, ik wist wie ik was en wie ik ben, wat ik wilde en wat ik deed, ik dacht gisteren alleen maar, ineens: waar was ik ook al weer
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx gebleven, want daar
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx durf ik – denk ik – nu wel verder.