Het is maandag, morgen gaat het stormen. Nu is het nagenoeg windstil, een zeldzaamheid aan de kust, maar een stilte voor de storm is het niet. De stad ruist en raast zijn eigen onophoudelijke golven, als altijd – je went eraan of je wordt er langzaam gek van en misschien is dat onderscheid niet eens te maken – maar er is meer gaande, er móet meer gaande zijn. Diep onder de oppervlakte worden we een beweging gewaar, de onrust van een wild dier, gevangen in ieder van ons. Maar wat we voor onszelf slechts durven te denken groeit langzaam uit tot een grommend monster, groot en ontzagwekkend; wat we voor onszelf alleen maar durven te fluisteren zwelt aan tot een stormvloed van geluid waarin de rede als eerste verzuipt, wat we voor onszelf verzwijgen verschijnt op een dag duister en dreigend aan de horizon. Maar nu is het nog maandag – misschien blijft het altijd maandag – en is het windstil. Morgen – altijd morgen – barst de storm los die we niet meer kunnen temmen.
Geloven
Meer rook dan vuur. Meer rook dan vuur en toch de hitte, in ijskoude vlagen. Meer rook dan vuur – fuck het publiek, sluit je ogen en cirkel traag omhoog op de termiek van de podiumlampen tot volledig uit zicht. Houd in de donkere kilte je kop erbij en blijf zweven tegen beter weten in. En moet je soms vallen, val dan als een engel – goed en hard. Gloeiend. Meer rook dan vuur, zo is het toch altijd geweest? Ha, beloftes zijn al gebroken vóór de woorden uit je mond tot waterdamp zijn vervlogen – wat zit er anders op dan in wolken te blijven geloven?