Ik heb niets te verliezen
of althans niet veel
– voor waardigheid
of dat soort flauwekul
ben ik te oud – hier
ontvouwt zich uit
verse rimpels
nog altijd een
melkmuil met een
kinderlijk geloof in
de rekbaarheid
van tijd – hoeveel
horloges heb ik
overleefd – hoeveel
uren aan klokkijken
besteed – ik weet
iedere seconde met
Zwitserse precisie
in mijn versteende
kop gekerfd
keeping track
zogezegd
elk mager succes
voor de prijs van
twee keer op je bek
eindeloze zomers
alsnog langs de
meetlat gelegd
want
wat heb je nou
eigenlijk gedáán
wát heb je nou
eigenlijk écht
gedaan
waar je niet
jaren later
met schaamte
voor het verkloten
van zo veel tijd
op terugkijkt?
Reflux
Walgelijke dagen de dagen waarop
de kaken doelloos malen de woorden
taaie rondjes draaien een klont
hersenroze kauwgom kijk mij eens
nutteloos wezen –
…………………….. slikken of spugen
zou je zeggen kon je spreken maar alles
blijft plakken kleven hangen steken
onmachtig tussen hemel en
huichelachtigheid –
……………………….. in de tussentijd
probeer ik mezelf met haat in mijn lijf
de taal te leren die zich kirrend om de
leegte kronkelt van geilheid niet weet
waarvoor ze zich leent –
………………………………. ik wou dat het
me speet maar de tijd van met stalen kaken
zwijgen lijkt voorbij de giftige sappen sijpelen
uit starende monden langs glimmende kinnen
glazige ogen –
…………………. ik versta alleen nog
mijn vak maar de wind waait ineens guur door
dit van god verlaten theater de gemompelde
monoloog van de laatste acteur lost op in
bitter en E-zuur –
……………………. alles waar jij van houdt
wordt voortaan door de pooiers de paaiers de
eindeloze praters uitgekauwd en je vervolgens
tot kokhalzens toe weer terug in je eigen strot
gedouwd.
Kintsugi
Op sommige dagen leek het alsof ik gedroomd werd: ik en mijn leven en iedereen die daarin voorkomt, alles wat ik meemaak en doe en elke gedachte daarover – gedroomd door iemand anders, die ’s ochtends tijdens het gedachteloze koffiezetten nog een heel specifieke sfeer in het hoofd heeft, maar zich de gedroomde gebeurtenissen zelf met de beste wil van de wereld niet meer voor de geest kan halen. Maar op andere dagen leek het of ik even uit een oneindige sluimer ontwaakte, en werd me een blik gegund op alle keuzes die ik maakte en niet maakte en de situatie waarin mijn acties, of vaker nog het uitstellen daarvan, me gebracht hadden. Soms was mijn huis een bescheiden paleis, soms was het een bouwval; soms vormde mijn werk een interessante carrière, even vaak klooide ik maar wat raak. Al met al leken mijn omstandigheden me niet veel af te wijken van die van de meeste andere mensen, wat op zichzelf weer afwisselend troostrijk en frustrerend kon zijn. Chaos en toeval, kortom, losse fragmenten, aan elkaar gelijmd met verhalen, verteld en onverteld. Misschien droomt de dromer van mijn leven van een leven als het mijne, als hij ’s ochtends op het balkon van zijn bouwval zijn koffie drinkt en een eerste sigaret rookt, terwijl de zon opkomt boven de daken van de stad en alles met goud omrandt – en voelt de droom heel even logisch, en mooi.
Non-existent
Vind maar eens de woorden die niet
iedereen al gebruikt of op zijn minst
een volgorde die recht doet aan je
onverwoestbare ijdelheid – alsof
alleen de letters zoals jij ze ziet en zachtjes
tegen de spiegel zegt de kracht bezitten
van bezweringsformules
…………………………….– terwijl je
het verrekt om op de knieën te gaan of
hoe dan ook de kop een keer in deemoed
te buigen – te bidden, as it were, tot ons
eindeloos tollende universum, dat zich
in zijn geheel bevindt in een perfect rond
bolletje stront, door de eerste de beste
mestkever over de gebarsten grond van
weer een andere wereld voortgerold
Vind maar eens de zin die niet
per seconde verandert, verdwijnt of
raadselachtig zwijgt
………………………..– liever staar je je
blind op het wit tussen de woorden alsof
de verlossing van al je voorgeprogrammeerde
dromen
………..(lentebries sprenkelt zonlicht op de bloesem van de appelboom /
je blote voeten in het hoge gras van een klein maar onbegrensd
paradijs)
…………zich zal openbaren in een flits – misschien
wanneer je voor het raam staat van je huurhuis op
drie hoog en mompelend het gestaag naderende
onweer vraagt of nee gelooft nee hoopt nee zeker
weet dat de bliksem
…………....…………..– niet-bestaande god van
chaos en toeval –
…………....………je zal herkennen en
schitterend en sidderend
omhelzen tot al je
atomen weer één met
het alles om je heen tot je
losse letters geen
woorden
………….– ha!
vergeet het maar
zo uitverkoren
ben je niet.
Falanx
Als ik dan na dagen zonder slaap eindelijk
wakker word en de wereld langzaam
tot stilstand komt, stopt met draaien
voor mijn ogen en wildvreemden me
aanstaren alsof ik waanzinnig
mooi ben of misschien gewoon
al dood – te laat
mijn vuisten bal ter verdediging,
één zielig plastic zwaard en twintig
speelgoedschilden goed voor
een glimlach maar god
zo slap – ik sla
een vreemd figuur zo vechtend
met de imaginaire materie en
mijn immateriële zelf terwijl
glazen en gelach onpersoonlijk
schel door de ruimte rinkelen,
de hel – de anderen
ze lachen van alle kanten achteloos
ten aanval duizend blinkende
tanden bloot
schilden of zwaarden
hoe dan ook
ontwapenend en
niet weinig
angstaanjagend want
de anderen
ik ben ze
als het erop aankomt
allemaal
Nooit goed
Enschede. Om de andere zondag liepen we van het huis van opa en oma aan de Kuipersdijk naar het Diekmanstadion. FC Twente speelde thuis en, weer of geen weer, we gingen; mijn vader had toen nog een seizoenskaart, net zoals zijn beste vriend, de vader van mijn beste vriend. Staantribune, Vak E, overdekt, net voor de bocht; koude poten op het kiezelige beton. Vak E was een rustig vak vol oude mannen, en vaders met hun zonen. Blauwbekken dus, geen jas was dik genoeg als je stilstond en het verschil met de samenvattingen op tv was dat het grootste deel van de wedstrijd zich ergens op het middenveld aan werkelijke waarneming onttrok – maar het kon de pret niet drukken. Mijn vriend en ik wisten er alles van en stonden met onze smoelen tegen de spijlen van het hek geklemd commentaar te geven op alle smerige overtredingen van de tegenstander en de verschrikkelijke scheidsrechterlijke dwalingen. Natuurlijk werd de FCT categorisch benadeeld, en Studio Sport ’s avonds gaf ook al een vertekend beeld van de krachtsverhoudingen die wij op het veld hadden gezien.
In die zin verschilden wij, jochies van een jaar of tien, niet veel van de oude mannetjes achter ons in Vak E, behalve dat hun ongenoegen zich vooral richtte op het eigen team. Elke Twentse actie werd hoofdschuddend van commentaar voorzien. Hoe hij dat nou had kunnen doen. Dat ze die-en-die nooit hadden moeten kopen. Dat mooi voetbal niet werkt. Dat werkvoetbal niet mooi genoeg is. Dat die korte corner hoog voor de pot had gemoeten, dat zo’n hoge bal natuurlijk voor de keeper is. Alles. Het was nooit goed. En soms viel er dan toch een doelpunt voor FC Twente.
Het ontketende gejuich – je vergat de kou, je armen naar de hemel, de strot schor, het Diekman kwam los van de grond en zweefde een paar meter boven het maaiveld – eindelijk! De bal was vanaf een meter of dertig in de linkerbovenhoek van het doel gekruld, met het achteloze gemak waar onze favoriete speler van dat moment patent op had. Een schitterende goal. En toch hoorden we in alle extase altijd de oude mannetjes van Vak E achter ons, met hun platte petten, de handen diep in de zakken, stompje stinksigaar tussen de ontevreden hangende lippen.
“Noh, veur ’t zelfde geld geet zo’n bal hoog oaver.”
En ik kan er niks aan doen, maar dat – precies dat – is Twente voor mij.
Opgenomen in het boek Hoe mooi is Twente wel niet van journalist Gijs Eijsink, met nog 62 beschouwingen van écht bekende Twentenaren als Jan Cremer, Herman Finkers, Hennie Kuiper, André Manuel en dergelijke.