Zeg gewoon wat je te zeggen hebt – houd het voor je. Keer daarna alle zinnen binnenstebuiten, vervang alle woorden door andere, betere, en zwijg in alle talen behalve de mijne.
Ik bedoel
Twee uur ‘s nachts. Ik heb de fietsen binnen gezet, de twee sloten van de voordeur op slot geknarst, de kachels in sluimerstand gebracht. En dan komt het. Ik knip de laatste lamp uit. Een paar tellen lang bevind ik me in een donkerder dan donker niets, zonder links of rechts, onder of boven, ik voel zelfs de vloer niet waarop ik sta, er is geen zwaartekracht en geen zweven in dit vacuum, het is vergetelheid bij volle bewustzijn en het is beter dan drank, beter dan dromen. Een paar tellen, dan vormt zich om me heen weer de woonkamer, de werkelijkheid in nauwelijks waarneembare contouren. Ik beweeg me met achteloos gemak door het donker, een vloeiende boog om de plek waar ik de eettafel weet, naar de kamerdeur, feilloos, blindelings door de gang. Twintig jaar woon ik hier. Het huis weet alles van me. Het vormt zich naar mijn gedachten, hier zou ik zelfs in mijn donkerste nacht niet kunnen verdwalen – bij daglicht, tussen het werk en de mensen, raak ik mezelf gemakkelijker kwijt. Ik bedoel, misschien wordt het tijd dat ik verhuis. Naar de nacht.
Wakker
Dochter praat soms in haar slaap. Hele verhalen in een mooie, zangerige taal die ik, op een paar woorden na, niet versta. Een enkele keer wordt ze mijn hand op haar rusteloze hoofd gewaar, opent ze haar ogen en vertelt ze verder tegen mij – als ze merkt dat ik er niets van begrijp, ergert dat haar. Ze heeft gelijk, ik dring als een geestverschijning haar werkelijkheid binnen, onderbreek haar gesprek met wezens die wél echt bestaan. Dan draait ze zich om en slaapt ze verder, zalig wakker in een wereld waar ze haar wél verstaan.
Brrr
Twee studentes van een jaar of achttien vertelden elkaar in de trein op weg naar Leiden over hun weekend. Meisje één was met de bus twee dagen naar Parijs geweest, ze deed verslag als een kind van acht. ‘En toen gingen we naar Montmartre, en toen gingen we naar de Sakrekeur, en toen heb ik zo’n I was in Paris-trui gekocht want die heb ik ook van Londen en Praag en toen gingen we weer in de bus en toen waren we heel laat weer in Den Haag. Wat een weekend hè! Echt niet normaaauw.’ Meisje twee was naar de sauna geweest met haar vriend, die het uitstapje van zijn werk cadeau had gekregen. Hun eerste saunabezoek, en er was van alles misgegaan, maar het ergste was: ze hadden best wel lang moeten wachten op een bagel, ook nog eens het enige eten dat er te krijgen was – dáchten ze, want pas veel later hadden ze het restaurant ontdekt. En toch was het best wel belachelijk, vond ze, want ‘van de sauna word je best wel hongerig, eigenlijk is de sauna best wel vermoeiend.’ Maar, besloot ze, verder was het ‘écht súperleuk! De sauna is hartstikke chill.’
Hint
Het regent. De dochters spelen verstoppertje in huis, ze tellen tot twintig, de oudste verandert tijdens het spel voortdurend de regels, maar het gaat goed. Ons huis is niet groot, het aantal verstopplekken beperkt, toch lukt het beiden soms om best lang verborgen te blijven. Degene die zoekt mag na enig vruchteloos speuren om een hint vragen. Dit is het mooist: vanuit de schuilplaats laat de ander zich dan inderdaad even horen. Want hoe prettig het ook is om je te verstoppen, de behoefte om gevonden te worden is sterker.
Stil
Het was al laat en ik luisterde muziek, schonk nog een rode wijn in en wilde roken, en dansen. Dansen, ineens, want plotseling niet meer al die voeten in de aarde na een week in de hel – die van de anderen, niet die van mezelf. Ik liep naar buiten en de wind blies golven door de bomen met nèt genoeg ritme om mijn heupen in beweging te brengen en ik wiegde en woog, en heel even voelde ik hoe verschrikkelijk stil alles stond.