We zwemmen in een zwembad op dertienhonderd meter hoogte, het uitzicht terwijl je in het water zweeft is niet minder dan adembenemend – maar het went. Ik bedoel: het went zó, dat je nooit meer anders wilt, je raakt hier snel vérwend. Zwitserland zucht onder een hittegolf en op de berg is het al gauw een graad of vier, vijf koeler dan in het dal. De weg naar boven is steil en bochtig, maar voor Zwitsers vormt dat uiteraard geen belemmering, in het zwembad is het zo druk als het bij ons op een hete dag zou zijn. We hebben geluk, er komt net een parkeerplek vrij en ik stuur de Opel achterwaarts in het hellende lege vak gravel, met de kont naar de lieflijke afgrond van een alpenwei. Alles klopt hier. Het zwembad is niet heel groot maar groot genoeg, het grasveld eromheen lijkt klein, toch is er altijd nog plek. Een goeie plek ook, slechte plekken zijn er niet. Ouders onder parasols, duizend kleine kinderen rennen rond met ijsjes, een enorme spar houdt toezicht. Tegen vijven gaan de meeste gezinnen weg, we hebben het grasveld en het bad bijna voor ons alleen. Het uitzicht went helemaal niet, het is geen moment hetzelfde, de zon en de wolken schilderen de hemel en de bergen in steeds weer nieuwe schakeringen blauw en groen. De dochters spartelen als dolfijnen door het water, de ogen van mijn dame stralen hier twee tinten lichter. Alles klopt hier, we willen hier nooit meer weg en ik geniet en probeer me te herinneren of ik vier uur geleden de Opel wel op de handrem heb gezet.
Te laat
Ik was een half uur te laat voor de boekpresentatie en liep gehaast door Haarlem – maar de deur van de ambachtelijke drukkerij waar het evenement plaats zou vinden was dicht. Ik belde aan, de drukker deed open. Ik had de uitnodiging niet goed gelezen, het begon een uur later dan ik tot dat moment zeker wist. Ik dacht aan de woorden van de schrijver van het boek bij de nagestuurde correctie van de datum in zijn uitnodiging: ‘Alles gaat altijd mis’. Dat is waar, maar ook relatief, ik had ineens een half uur over. ‘Kun je nog even wat boodschappen doen bij de Albert Heijn,’ zei de drukker. De drukker las mijn gedachten, want ik moest inderdaad nog brood en wijn inslaan. Met brood en wijn jaag ik ‘s avonds de handelaren uit mijn tempel. Alleen met wijn, eigenlijk. Vrijdagmiddag. Met een half uur over zat er weinig anders op dan in de Haarlemse binnenstad bier te gaan drinken op een zonnig terras. Ik dronk een Palm onder de luifel van een grand café aan een groot en druk plein. In Haarlem lopen veel mooie vrouwen rond, en nog veel meer oude mannen die er uitzien als kunstenaars die het niks kan schelen hoe ze er uitzien. Die zien er allemaal hetzelfde uit. Ik dronk nog een Palm, rekende af en ging naar de Albert Heijn. Ik kocht brood en wijn en een halve liter water. Het water dronk ik meteen, in de hoop dat bij de boekpresentatie mijn adem niet naar bier zou ruiken. Dat is hoogstwaarschijnlijk mislukt.
Dit verhaal verscheen ook op Torpedo Magazine.
Dit zijn de dagen
De sokjes voor de pasgeborene liggen sinds februari op mijn bureau. Het is juli. Begin maart had ik nog geen envelop geschreven, eind maart durfde ik ze al niet meer op te sturen, uit schaamte voor zo veel traagheid. Stuur ik de sokjes in augustus alsnog op, dan zou het misschien voor een sympathiek soort absurdisme door kunnen gaan, maar dat durf ik zélfs mezelf niet wijs te maken. Bovendien groeien baby’s en hun voetjes, de sokjes worden met de dag kleiner. Er is een belofte uit januari om te proosten op het nieuwe jaar met mensen die ik erg graag mag, en die ik nog altijd niet gestand heb gedaan. Het bier is dood, het is juli, de dagen glijden weg en ik weet niet waar ze blijven. Ik sleep mijn zonden met me mee en dit zijn bij lange na niet de enige twee. Ook ongedane zaken nemen geen keer. Er zijn ook zonnige, zomerse dagen waarop ik zeker weet dat ik niets vergeten ben, dat ik alles wat gedaan moest worden heb gedaan. Dit zijn de dagen die me angst aanjagen; dit zijn de dagen die ik haat.
Grieks
Hoe meer ik begrijp over de crisis tussen Griekenland en de rest van de Europese Unie, hoe minder ik er van snap. Alle afzonderlijke artikelen die ik lees zijn goed te begrijpen; ik lees van links naar rechts, politiek gezien, van geloofwaardig onderbouwde onthullingen van een neoliberaal complot tot het stoere standpunt dat de Grieken de recente verdieping van de ellende aan zichzelf en hun linkse regering te danken hebben. Allebei waar. Maar een verhaal dat de complexe samenhang van politieke, economische, zakelijke en zelfs persoonlijke belangen samenvat bestaat waarschijnlijk niet; je kunt het geheel wel zien en zelfs bevatten, maar het is van een omvang die alleen in delen is te duiden. Zoals we sterrenbeelden tekenden van willekeurige lichtpunten aan de hemel, en het pas daarna kosmos – orde – konden noemen. Een elegante theorie van alles bestaat nog niet, dus ook niet voor de Griekse en Europese crisis, en tot die tijd heeft iedereen een beetje gelijk over oorzaak en gevolg. De simpele som der delen echter, die is snel gemaakt. Verbind een paar willekeurige verhalen en je ziet het meteen: iemand wordt hier genaaid – en de banken zijn het niet. Misschien is het Griekenland, misschien de democratie, misschien zijn wij het weer, misschien gewoon ook niet. Maar iemand wordt hier genaaid en goed ook – je kunt rustig stellen: op zijn Grieks.
Verklaring
Politiegeweld, rellen, beschaving is zo breekbaar als een bushok op het Hobbemaplein. Er is geen excuus voor geweld – of als het er is, is het telkens een ander. Maar de verklaring ervoor, die geen dader ooit uitspreekt, moet altijd dezelfde zijn. De pestkop op de basisschool, de etterbak in de brugklas. De winkeldief, het drugsrunnertje, de brandstichter. De notoire vreemdganger, de serieverkrachter, de sjoemelende vastgoedmagnaat, de sjacherende bestuurder, de politicus die de Kamer belazert. Bankiers die een compleet land in de bankschroef hebben. Je kinderen, kibbelend op de achterbank van de auto.
En de agent met zijn arm klem om de keel van Mitch Henriques tot die niet meer bewoog, en het gajes voor wie dat aanleiding is om avond aan avond winkels te plunderen en vuurwerk en stenen naar de politie te gooien – je hoort het ze in gedachten allemaal zeggen, achteraf.
‘Toen ik eenmaal was begonnen, kon ik niet meer stoppen.’
Maar alleen de allergrootsten durven dat hardop te zeggen: de kleine kinderen. De rest zoekt, en vindt, excuses.
Loterij
Tijdens het zomerfeest op de lagere school van de dochters werden lootjes verkocht. Er werd geen rotzooi verloot, alleen spullen waar je echt iets aan hebt; één van de hoofdprijzen van de loterij was een opblaasbare rubberboot van een goed merk. Na de aandoenlijke muziekoptredens van kinderen uit alle groepen beklom de directeur van de school het podium van aan elkaar geschoven tafels. Hij prees de prijzen aan die de juf van groep twee omhooghield en trok de winnende lootjes uit een hoge hoed, zoals dat hoort. Stoepkrijt, snorkelset, sapcentrifuge, barbecue, bellenblaaszwaard en toen was de rubberboot aan de beurt. De juf hield de doos omhoog, aan de kleurenfoto op de zijkant zag je dat het geen lullig klein bootje was. De directeur zei dat je er mooi met zijn tweeën mee het water op kon, of misschien wel met drie of vier! En daar, in de zon op het schoolplein, tussen de kraampjes met zelfgebakken pannenkoeken, pizza’s en sateetjes, de oudhollandse spelen, de andere ouders en de vrolijke kinderen, onder het lentegroen van de knoestige kastanjebomen, was de zomer begonnen – en de zonsverduistering bijna volledig. Zie je een rubberbootje, zie je de heerlijk blinkende Middellandse Zee – maar je ziet geen zonvakantie meer. Je ziet alleen dat er ook wel tien of twaalf of vijftien mannen, vrouwen en kinderen in je rubberbootje passen. Je bent de trieste winnaar van de grootste loterij.