Heel even had ik wat anders aan mijn hoofd – de dood bijvoorbeeld, van heel dichtbij, en kunst, heel veel kunst, bij wijze van anti-dood – en terwijl ik heel even niet keek, grepen zelfverklaarde machtelozen moeiteloos de macht. Zo machteloos zijn ze dus niet, quod erat demonstrandum, u kunt weer rustig terug uw hok in, zou je zeggen. Maar macht maakt geil, en geil maakt destructief, de ingebeelde onmacht schreeuwt om wraak, wraak op al wie macht lijkt te bezitten. Onderwijzers, kunstenaars, journalisten – je verzint het niet. De onmachtigen hebben zich dus zowel hun eigen onmacht als andermans macht ingebeeld, het is godverdomme delusional tot de tweede, tsja, macht. Wat tweederangs gymnasiumtoneel al niet vermag; ik zie nu ook kansen, maar ja – ik heb wel wat anders aan mijn hoofd. Kunst bijvoorbeeld, heel veel kunst, oude kunst en moderne kunst, dat maakt me niks uit, en onderwijzen. Voor een progressief gedachtengoed hebben mijn studenten mij trouwens niet nodig, ze vinden het denk ik niet eens links, ze leven het gewoon als logisch. Daarom: ceterum censeo stultitiam esse delendam. En snel ook.
We maakten een wandeling
We maakten een wandeling, gewoon een eindje het dorp uit, even tussen de kale velden en zilveren bomen door, zilver in het lage zonlicht, niet goud – over het gebarsten asfalt van smalle weggetjes, de sloten nog vol winterwater, het gras dat zich probeert op te richten – in de houtwallen de vers gesnoeide takken van wilgen, de immense kracht die je voelt van de natuur die iets wil, iets móet: leven, onvoorwaardelijk.
We maakten een wandeling, gewoon een klein eindje terug ons leven in, nog niet te ver – mijn moeder, mijn zus en mijn zwager, mijn dame en ik – we genoten van de zon en van de kinderen, die voor ons uit stuiterden en zonder dat ze het wisten voordeden hoe dat moet: leven, onvoorwaardelijk. We liepen en snoven de lentelucht op en lachten soms en veegden dan weer de tranen van onze wangen en sloegen onze jassen open en onze man, vader en opa lachte en huilde mee, snoof de lentelucht op, spreidde zijn machtige armen in de blauwe hemel, de blinkende velden, de zilveren bossen en liet ons, net als nog maar pas geleden en altijd, zien hoe mooi het leven is.
Caleidoscoop
‘Ne savez-vous pas que les anges ont besoin que vous rêviez leurs ailes pour pouvoir voler?’ – Henri Marteau Brise-Vitre
Ik heb mijn kop niet naar schrijven staan. De dagen verlopen traag, de raderen knarsen langzaam maar gestaag, draaien één voor één op hun plaats. Ik schrijf wel, maar geen verhalen – het is een tijd van verandering, alle oude beelden zijn moe en gebruikt, de nieuwe laten zich nog niet pakken. Ik schrijf wel: ik formuleer vooral. Ik formuleer opdrachten voor mijn studenten, ik formuleer een plan om mee aan de slag te gaan in de cursus didactiek, ik formuleer gedachten over wat ik met mijn tekentalent moet – in plaats van te tekenen. Want ook die beelden zijn oud en moe en de nieuwe wachten nerveus, ergens tussen geduldig grafiet en onzekere hand. Ik schrijf wel – om mijn gedachten te ordenen, maar er komen er steeds meer bij; het is een ongelijke strijd tussen mijn brein en mij. De dagen verlopen traag, de oude beelden draaien langzaam door elkaar, vallen soms samen tot iets nieuws op hun plaats; ik moet het maar laten begaan. Het woord caleidoscopisch brengt sinds een tijd structuur in de chaos aan – of laat me voorlopig maar even in die waan.
Goed goeder goedst
Ik geef les. Of misschien geeft de les mij, maar niet als een coherent geheel – denkelijk kom ik versnipperd of verstrooid of in op het eerste gezicht niet bij elkaar horende onderdelen – ik zou willen dat ik plug & play en three easy steps maar goed, een mens zullen ze er nog wel in herkennen – als ze zich maar eens zouden verliezen in hun eigen, vreemd fragmentarische film, als ze eens niet hapklaar, behapbaar – als ik ze eens de poëzie van het gestotter, gestamel, het stilvallen, vallen, vallen – een mens, zo immens onmachtig dat zowat heilig – o, ze haperen wel maar dan happen ze niet, ik zal blijven fluisteren tot de trommelvliezen sufgebeukt: doe eens wat minder je best op je best doen – goed is zo verrekte gauw generiek.
48
Wil je een verhaal? We willen allemaal een verhaal. Hier, je flikkert per ongeluk een doos punaises leeg over de versleten parketvloer en daar ga je, je ziet een patroon. In de punaises zelf misschien alleen als je er aanleg voor hebt, maar je ziet het zéker in het laten vallen zelf, dat heb jij weer, en als je een beetje je best doet – dat doe je, je kunt niet anders – vind je zelfs een zin in de pijn van die ene punaise die nu rechtop in je voetzool steekt – dat heeft zo moeten zijn, of het is vast ergens goed voor– iets van die strekking. Verbind de pijnpunten.
Een verhaal? De ochtend van 16 november 2018 begint donker en mistig, in de verte zijn de toppen van de bomen in het Zuiderpark niet meer te zien. Ik raap punaises van de vloer, één voor één, terug in het doosje dat al zo lang als ik me kan herinneren door uitgedroogd plakband bij elkaar wordt gehouden. Ik tel de zegeningen, een voor elk jaar van mijn leven. Achtenveertig. Eén punaise te weinig, maar ik zoek hem niet op. Ik laat het toeval liever niet aan het toeval over, de negenenveertigste punaise duikt ergens dit jaar wel op – als ik een keer nietsvermoedend, gelukkig misschien zelfs, op blote poten door de kamer dans, bijvoorbeeld. Een stekende pijn, een keer vloeken en dan: me gelukkig prijzen, meer kun je niet doen. Zoek geen patronen.
Meters
Hoe ik godverdomme hemel en aarde beweeg om een klein beetje op te schuiven waar ik meters moet maken, meters moet maken – hoe het perspectief nauwelijks verandert, terwijl ik dondersgoed weet van waaraf ik zou willen kijken, zelfs wéét wat ik zou kunnen zien. Wat maak ik mezelf wijs? Misschien ben ik als de kraai die niet weet dat hij een kraai is, maar gewoon is. Misschien noem ik me wel mens, denk ik zelfs te weten dat ik dat ben, maar doet die naam er niet toe en ben ik alleen maar. In de boom naast mijn balkon zit het dier dat ik geleerd heb kraai te noemen naar me te kijken en heeft geen naam nodig voor wat hij ziet bewegen. Als hij zijn vleugels uitslaat en wegvliegt is hij me al vergeten, maakt wel en niet meters, want: zonder het te weten.