De trein mindert vaart, we ratelen mijn geboortestad binnen, ik kijk uit het raam: vanuit de trein zie je, vlak voor het station, de straat waarin ik opgroeide. Die straat staat haaks op het spoor, trekt als de versnelde wijzer van een klok in een seconde voorbij – maar toch traag genoeg om het waar te kunnen nemen als er weer eens iets veranderd, vernieuwd is. Maar vandaag zie ik ineens de straat zelf niet meer, alleen de daken van de huizen die er staan. De weelderige heg naast het spoor is in de maanden dat ik hier niet langs kwam een flink stuk gegroeid. Het duurt niet lang meer, of de straat zal – vanuit de trein gezien – zijn verdwenen. Dat lijkt me goed. Ik hoef er nooit meer te zijn, ik hoef hem ook niet meer te zien – de straat van mijn jeugd kan eindelijk weer zijn zoals hij in mijn herinnering is gebleven.
Tast
Ik probeer het te verdringen, verdrinken soms – tot ik achter een raam aan de overkant een schim langs een fel verlicht tv-scherm zie schieten, tot op een ver balkon een jonge vrouw met zorg witte lakens aan een waslijn hangt, of ergens zonlicht flitsend weerkaatst in een keukendeur die wordt geopend: om me heen, onder al die duizenden daken al die levens van al die mensen te weten is op sommige dagen slecht te verdragen. Je weet te veel of juist te weinig, behalve dat iedereen het genadeloze centrum van zijn eigen wereld is – net als jij. Het meisje van de tandartspraktijk staat vaker buiten te bellen en te roken dan dat ze aan het werk is, of zo lijkt het, zeker weten doe ik het niet. De kleine kinderen van achterburen springen op het ouderlijk bed – misschien doen ze het stiekem, misschien mag het gewoon, ik heb geen idee. Onze onderburen schreeuwen en smijten met deuren, ik kan niet eens vaststellen of het weer ruzie is of een keer een feestje – ergens roept een meisje au, een hond blaft, als paniek uitblijft hoorde ik blijkbaar niet wat ik dacht. Ik kijk, ik luister, zonder te weten wat ik hoor en zie – alles gaat op de tast, ook overdag.
Dazzle
Ik was bij de opening van een tentoonstelling in een kleine galerie aan de Laurierstraat in Amsterdam. Het waren eigenlijk vier galeries die nu één pand deelden, er hing werk van vier kunstenaars, van elke galerie één. Maar ik kwam voor het werk van fotograaf en collega-docent Bert Teunissen, die een schitterende serie straatfotografie met de titel Dazzle heeft hangen – al doet de term straatfotografie de intrigerende serie ruimschoots tekort. Ik kende de beelden al, ik had het privilege van een sneak preview gehad, maar digitaal. Nu hingen er twintig ingelijste afdrukken van de foto’s, aan weerszijden geflankeerd door nog eens twee grote lijsten met daarin elk zesendertig kleine afdrukken. Ik kende de beelden al, maar niet zó – in een vorm van perfectie die je op een beeldscherm nooit, nooit zult ervaren. Ik kende de beelden al, maar hoe langer ik keek, hoe meer ik zag, en hoe beter het werd. Liefst van al zou ik de complete tentoonstelling aan mijn muur hebben en elke dag een uur kijken – maar dat kan ik niet betalen. Ik moet het doen met het prachtige boek, waarin de foto’s – heel knap gedaan – door bijzondere ingrepen van de ontwerper op een heel andere manier toch tot hun recht komen. Bert signeerde mijn exemplaar en schreef er een opdracht in: ‘Blijf schrijven!’. Hij heeft gelijk, ik schrijf te weinig, en alle oorzaken die ik daarvoor aan kan wijzen zijn niet meer dan slappe excuses om uit te stellen wat ik eigenlijk zou willen doen, namelijk: schrijven zoals Bert fotografeert. Ik ga dat verder niet uitleggen, ga zijn fotoserie zien, koop een foto, of koop dat boek (binnenkort). Je raakt niet uitgekeken, en dat is zijn kunst.
Uitzicht van een expat
Later als ik groot ben en het zilver door mijn dunne haar stroomt, zoals het nu nog slechts hier en daar glinstert op mijn ongeschoren kin – later, als de hartslag trager kan en ik niet meer zo nodig ben, alleen nog maar gewild – als de onrust zich misschien vertaald heeft in een ontspannen vitaliteit, de lyriek verruild is voor beschouwelijkheid – als het spreken, meer nog dan nu, heeft plaatsgemaakt voor luisteren – naar mensen, maar vooral naar de dingen, als het kijken is veranderd in zien – dan kun je er donder op zeggen dat ik de loterij heb gewonnen.
Ik heb het niet over geld. Natuurlijk, dat zou een fijne bijkomstigheid zijn, maar ik heb het over rust en ruimte in de kop – die schitterende illusie. En toch. Terwijl ik dit schrijf, hier op het balkon van mijn kleine huis in Den Haag, het is een mooie avond, dwalen mijn gedachten af. In het lied van de merels in de binnentuinen hoor ik het weelderige landschap dat ik in mijn jeugd bijna dagelijks zag, in het zilte schemerlicht op de gevels van de huizen zie ik een zwakke echo van de zwoele, Twentse zomeravonden; de melancholische jazz van deze prachtige stad aan zee legt het soms dan toch af tegen de stille poëzie van het gestaag stromende Twentse land. Dat is alvast één lot uit de loterij: uitzicht op rust en ruimte, hoe ver ook hier vandaan – altijd in de kop, altijd bij de hand.
Eerder verschenen in het zomernummer van Zilver – gratis magazine voor de Twentse 65-plusser.
Er zijn
Er zijn, heel af en toe, uren die zich onttrekken aan de tijd. Een houten picknicktafel in de onzekere schaduw van een jonge boom, onze blote armen op het vers geschaafde hout, de zon sprenkelt inmiddels zilver in onze haren. Koffie uit papieren bekers op een rood plastic dienblad, een gesprek. We hebben wat in te halen, reizen soms een eind terug in de tijd – al is het verleden na zo veel jaren bijna even onzeker als de nabije toekomst. Wat kun je meer dan je vastklampen aan deze paar uren, op deze plek, in deze stad? Wat kun je meer dan proberen daarvan de beelden te bewaren, heel terloops – een kleine, trage toevoeging aan die toekomstige zwijgende film? En dan later te kunnen zeggen: kijk, we waren er – zó rijk waren we.
Vertraagd
Goed, dan ga ik op zoek. Ik weet niet waar te beginnen, behalve gewoon beginnen, maar ik haat de valse start, ik haat hetzelfde rondje, ik haat terug naar af. Het bloed klopt in de vingers, de ademhaling gejaagd, maar de haast is haast kunstmatig: zodra ik weet hoe wat dan ook zich onder mijn handen gedraagt, wordt de zoektocht gestaakt; ik ken mezelf langer dan vandaag. Ik staar naar de bagageband, de koffer passeert ik weet niet hoe vaak – ik raak hem niet aan, de vlucht oneindig vertraagd.