Dochter ving een vlinder, aan de vleugels, met haar vingers. Ze deed het omdat het kon, ze is nog jong. Het ging haar nog niet om het goudstof, nodig voor het vliegen.
Dit land
hier miezert het misprijzen als confetti
hier flakkert het feest alleen nog in de schimmen
aan gene zijde van bewakingscamera’s hier
juicht de stront hoog tegen de muren van
tankstations blaffen hellehonden benzinewalm
talmen hoerenlopers tissues bij de hand hier
stroomt van alles en de muziek onafgebroken
uit speakers – hier doet men alsof
het altijd donker is maar nooit meer nacht
hier heeft iedereen alleen nog
muntgeld voor ogen.
(Mijn inzending voor de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd. Het gedicht heeft de eerste selectie niet overleefd. Ik wel, kan ik u geruststellen.)
Kiezer
wij laten ons toch zeker
door niemand vertellen
hoe het ook al weer zit?
het zit tóch voor geen meter
dat keurslijf, dat stramien
die Mercedes van drie ton
tót iemand in dit onderbuikse
ons onbehagen verwoordt
zoals een horoscoop
de week zo goed voorspelt
wie het weet mag het zeggen
menig sofist ziet zijn kansel schoon
pak van ons hart op maat genaaid
de nieuwe kleren van de kiezer
De dagen dat ik ben
De dagen dat ik ben
als zo’n bijbel met vanbinnen
een uitsparing
in de vorm van god en dus
perfect voor een pistool
dat zijn mijn beste dagen
2012
Ik droomde nieuwe raketten
die hoger vlogen en anders klonken
dan ik tot nu toe gewend was
Het zijn dan ook andere tijden
tijden waar men ons van hogerhand
liever niet mee lastigvalt
Het achteloos gemak
hoe doen ze dat?
het achteloos gemak waarmee
al dat falen op het geweten
en toch al dat lachen dat lichte dat
pluk de dag kaal als een
fris geschoren kut
dat allemaal
waar ik (ik noem geen namen)
als een gure hond
gruwend langs
nat asfalt schamper
schrijnend
smalend tussen
huizen als zerken
smerig van schroom en
daaronder
niet eens meer lijken
alleen domme leegte