Zeker weten is wijsheid voor zotten.
Hun blinde messen trekken diepe voren
in de zachte buik van de aarzeling
Zaaien twijfel over zwijgen want
oogsten slechts van horen zeggen
Zeker weten is wijsheid voor zotten.
Hun blinde messen trekken diepe voren
in de zachte buik van de aarzeling
Zaaien twijfel over zwijgen want
oogsten slechts van horen zeggen
Valt je hart nog te winnen met mijn loden luchtkastelen
Help je me bouwen tegen beter weten in
Valt er nog iets te winnen of heb je jezelf al vergeven
aan de prins van je meest pragmatische dromen
Is de lust al verdrongen door verlangen?
Is de drankzucht al vervangen door de dorst?
Kijkt je blik op oneindig nu de dood in de ogen,
is het vuur al verdronken in je borst?
Valt er nog iets te winnen bij geen tijd te verliezen
Aan onbezonnen dromen van onbegonnen werk
Het lot van alles en iedereen valt overal te lezen
Tenminste houdbaar tot einde
herhaling van zetten
slaapverwekkend
sleept ons voort in
zuigende sleur
zware muren
zielsverblindend
we weten nu wel wie we zijn
eeuwige uren
zwijgen verzengend
zwanger van
krakende zoldergeur
zure planken
knagen als klokken
klagen
wat doen we nog hier
zeg ons gewoon
waar we niet durven kijken
uit schaamte
en zegen die niet meer!
laat ons maar zien
wat we zelf niet meer zoeken
inzichten
uitwegen
kaal van pijn
weinigen wringen zich
door de kieren
schichtige wezens
zuinig met tijd
dwalen voorzichtig
en licht als engelen
slapen geduldig
zonder spijt
Ik heb me beschaafd tot op het bot. Mijn bek gehouden, me vastgebeten, meters gemaakt – maar blijkbaar niet genoeg. Ik heb me beschaafd tot op het bot en nu jeuken de splinters in het vlees. Ik heb me vervolgens vergiftigd tot alle venijn uit me vertrokken was; het lawaai verstomde, maar in de luwte – juist in de luwte – ging het weer bloeden.
Ik haal me van alles in mijn hoofd
een half heelal en honger naar meer
Hele verhalen maar wat is waar wanneer
hier en daar nog oersoep sijpelt?
Het duister dijt geruisloos uit
met lichtsnelheid en traag als inkt
Iedere zin vol waan en weer
wint alleen aan verlorenheid
Naakt en wetteloos dwaal ik ’s nachts door mijn donkere huis, als de demonen van overdag weer zijn veranderd in deugden die het daglicht niet verdragen. Djinn! – schrijft wat ik wil zeggen met een magere vinger in stuifzand, in water, in de donkere spiegel van het laatste restje wijn, maar mijn wit bevroren lippen krijgen geen woord op papier. Fluistert in een voortijdse taal vlak bij mijn oor, strooit het zaad van weelderig onkruid dat woekert als de liefde in de grijze modder van mijn brein – maar de inkt stolt woordeloos in mijn mond. Naakt en wetteloos dwaal ik ’s nachts door mijn verraderlijk huis; op zoek naar de ochtend, op weg naar een thuis.