‘Ik zag een jong stel, allebei op een brommer! Die zijn over een paar jaar dus moddervet,’ zei ik, tevreden met mezelf. Dikke vlokken melkschuim in mijn koffiekopje trilden van genot.
‘Jij rookt. Tegen de tijd dat zij dik zijn, ben jij dood. Zullen we gaan?’
42
Ik voelde hoe de tram mijn lichaam verplaatste, het steeds even stilzette bij een halte en dan weer meesleurde over glooiingen, door bochten trok. Het lichaam was deze dag precies tweeënveertig jaar oud, maar verder was ik niet jariger dan op andere dagen: ik keek om me heen in de tram en was achtereenvolgens zestien als de jongen met het leren jack, een jaar of dertig als de vermoeide vrouw met de kinderwagen, en te vroeg versleten als de treurig kijkende man die onafgebroken aan zijn plastic tas friemelde. Ik keek naar buiten waar zich de wereld afspeelde, traag en bijna werktuigelijk zo zonder geluid. Boven de stad stonden de wolken in brand en ik voelde me van alle eeuwen in het iriserende licht van de schemering. Ik zag een meisje dat bijna moest huilen; in plaats daarvan fietste ze zo hard als ze kon. Ik zag een jongen die tijdens het oversteken vertraagde, vertraagde tot hij stilstond, midden op straat, in zijn telefoon verdwaald. Daarna zag ik door de ramen niet veel meer. Al het glas van de tram wordt spiegel als het donker wordt – maar de mensen om me heen nog meer. Steeds meer.
Stairway to heaven
Ik wilde mijn ladder terug, dus klopte ik aan bij de nieuwe buurvrouw. Ze had de woning precies een week ervoor betrokken met haar drie kinderen, en op dag twee had ze mijn ladder geleend. Nu had ik hem zelf nodig. Ik klopte nog een keer, riep er ter geruststelling bij dat het de buurman was en toen klonk er gestommel achter de voordeur. Sleutels knarsten en de deur ging op een kier; een stroom muffe warme lucht sloeg in mijn gezicht. Het hoofd van de buurvrouw keek om de deur, met kleine ogen en het haar wild; ik had haar duidelijk wakker gemaakt. Ze zei: ‘Sorry. Ik gisterenavond werken, schoonmaken. Dus noew…’ Ze lachte verontschuldigend en dat brak het masker van haar slaap. Ik knikte dat ik het begreep en vroeg of ik de ladder terug kon krijgen. ‘Natoerloek. Wacht even.’ Haar hoofd verdween. Ik wachtte voor de deur. Ze denken dat zelf niet, maar op hun mooist zijn vrouwen als ze net wakker zijn, en nog half uit droom bestaan. Misschien is iedereen onschuldig in zijn slaap, dacht ik – hoopte ik. Toen hoorde ik de aluminium trap rammelen, en ging de deur verder open. De buurvrouw verscheen nu helemaal, haar lichaam slechts gewikkeld in een blauwe badhanddoek, alsof ze niet net uit bed, maar uit bad kwam. Ik zag dat ze mooie, rechte schouders had, en een gladde huid. Ze lachte opnieuw en ik moest mijn best doen om mijn blik niet langs haar badstoffen lichaam naar haar benen te laten glijden toen ik de trap van haar overpakte. Ik bedankte haar onhandig voor het lenen van de ladder en ze lachte nog steeds, terwijl ze inmiddels met een vlakke rechterhand de handdoek voor haar borst vasthield. Ik lachte terug.
Van het één kwam het ander. Nu ik de trap terug had, kon ik eindelijk de keukenkasten een flinke beurt geven.