Drink ik wijn in slow motion, rook ik het vuur achteruit tot ik mijn vingers brand aan de beelden van weer een verloren jaar, wis ik die troebele tapes steeds helderder op het netvlies. Hoe de pijn prachtige bloemen in het celluloid schroeit als je de film een seconde stilzet, hoe het licht dan door het doek breekt en je weer zes jaar oud bent en nog even op mocht blijven om te kijken als je je pyjama vast aantrok en hoe warm, hoe warm dat was. Nu slaap je naakt en steeds vaker koud, knijp je je ogen steeds vaker dicht tegen het daglicht – ook ‘s nachts.
Niet meer. Kauw ik morgen het brood tot honing, drink ik het water langzaam tot wijn; zing ik de duvel en zijn muze op de knieën – dwing ik morgen met zachte hand de liefde ten dans.