De lever schreeuwt, de longen lusten alleen nog de gebarsten lucht van verf en cyanide. De ziel hangt te drogen over een keukentrap in het midden van de kamer en het hart – het hart zit tegen de kachel aangekropen, om warm te blijven, de handen over de oren. ‘Maar ach,’ zegt hij hardop tegen zichzelf, ‘een keer een avondje alleen thuis is misschien wel eens goed voor me.’
Hij zegt het elke avond, want hij is een man van gewoontes; zelf noemt hij het liever rituelen. Soms schrikt hij van het geluid van zijn eigen stem in de ruimte als hij de woorden uitspreekt, maar vandaag niet. Hij schenkt zich nog een glas wijn in, steekt zijn tiende sigaret op: je moet luisteren naar je lichaam.
De ziel vouwt hij netjes op, die heeft hij pas weer nodig als ze thuiskomt – morgen, misschien.