Als ik drink voel ik mijn lichaam tenminste – kan ik lopen om het lopen, voel ik onder mijn voeten de stenen op het pad; ik voel de stenen maar ze steken niet. Als ik drink zie ik de sterren tenminste, heb ik de rust om ze te tellen. Op mijn rug, op het pad – ik voel de stenen maar ze steken niet, ik zie de sterren maar ik tel ze niet.
De schuld van Jasmine
I
We zwegen vier uur lang met honderdveertig kilometer per uur, de blik op A7 en de gedachten overal, toen het tijd was voor brandstof. De auto had dorst, wij hadden honger en bij het eerste tankstation dat opdoemde aan de schurftige oever van de Autobahn stopten we. Jasmine stapte uit, liep zonder iets te zeggen richting een deur waar WC op stond en ging er binnen. Ik gooide de tank vol en haalde broodjes en koffie en sigaretten. We dronken de koffie, kartonnen bekers op de motorkap, we rookten. Het was warm, maar het betrok nu, het begon te waaien. We stoven door de warme regen de snelweg weer op, verder naar huis. ‘Moet ik niet een stuk rijden?’ vroeg Jasmine. ‘Zo lang ik rijd word ik niet moe,’ zei ik. Ik nam een hap van het broodje en rook benzine. Alles rook al maanden naar benzine, het was een kwestie van één lucifer. Naast me sloot Jasmine haar ogen. Eén lucifer.
De ontvangst bij de club was hartelijk; ik was geboekt door Karl, de kerel die Jasmine en mij, de band, drie jaar geleden ook had geboekt, ons laatste optreden. Hij hielp me met uitladen, maar ik had nu alleen een gitaar en een koffer met snaren, snoeren, een stemapparaat bij me. Geen Jasmine, geen drumkit. We dronken koffie in de lege zaal, de koffers op het kale beton. Wie geht’s denn die Jasmine? vroeg Karl. Die heb ik drie jaar geleden achtergelaten bij een tankstation, antwoordde ik naar waarheid. Karl keek ongemakkelijk, schraapte zijn keel. Er waren niet veel kaarten verkocht, wist hij, maar veel mensen besluiten pas ‘s avonds naar een concert te gaan, ja, misschien werd het zelfs nog gezellig druk. Ik wist wel beter. Vanaf de oude bandstickers op mijn gitaarkoffer keek Jasmine me spottend aan.
En nu, spelen op Lowlands. Backstage bij de India, het is vroeg in de ochtend, ik ben ruim op tijd voor de show. Uit het niets, na drie jaar stilte, een bericht van Jasmine. ‘Ben op LL. Ik kom kijken, kan niks zijn zonder mij ;-)’
II
Jasmine en ik, we neukten als konijnen – maar niet met elkaar. We waren vrienden, we waren een band, we hielden het professioneel – dat was de onuitgesproken overeenkomst. We tourden twee jaar onafgebroken – als de gage het toeliet, boekten we aparte hotelkamers, voor Jasmine bij voorkeur met bad. Jasmine was een teringstrakke drummer. Achter haar kit compleet ontketend, en heerlijk onberekenbaar. Ze speelde geen nummer twee keer hetzelfde, dan raakte ze verveeld. Elke show was anders, de spanning van de improvisatie was het geheim van ons succes. Soms raakte ze me kwijt, dan vergat ik de gitaar en keek ik alleen maar, keek ik hoe haar beenspieren zich bij elke trap op het kickpedaal trillend aanspanden onder haar bezwete huid, haar lange, slanke armen, haar lichaam in een koortsachtig ritme, haar gezicht in extase. Ik maakte de liedjes – Jasmine maakte de band. Ik was niet de enige die zag hoe prachtig ze was. Ik kwam wat vrouwen betreft niets tekort, maar de doffe steek in mijn maag, elke keer als ze met de één of andere klootzak aan het hotelontbijt verscheen – het wende niet, werd alleen maar erger. Dat was niet de afspraak.
Karl had gelijk gekregen, hij kende zijn publiek, ik stond toch nog voor een man of veertig te spelen. De Duitsers waren echte luisteraars, ze ouwehoerden niet door de nummers heen. Ik speelde mijn soloalbum integraal en zag soms instemmend knikken als ik een nummer inzette, ze kenden de liedjes. Na het optreden kwamen ze een praatje maken, complimenteerden me met mijn nieuwe songs. Het favoriete nummer, zonder uitzondering: Jasmine.
De lucifer, drie jaar geleden.
Ik liet Jasmine Jasmine horen. Een love song van drie minuten met honderdveertig kilometer per uur, en zevenduizend meter verder op de vervloekte Autobahn had ik onze vriendschap, onze band, alles opgeblazen. Bij het eerstvolgende tankstation wilde ze uit de auto. ‘Fuck you,’ zei ze. Ze huilde. Hoe ze thuis is gekomen weet ik niet, ik heb haar nooit meer gesproken. Tot vandaag.
III
Het is warm, Lowlands is groot en vol en veel. Ik slenter, ik slof, ik hoop tegen beter weten in haar silhouet te herkennen in het tegenlicht. Ze moet er zijn. Als ik haar vind, zal ik net doen of ik niet zocht.
‘Ha singersongwritert.’
Ze zette haar zonnebril af en grijnsde.
‘Ha drummer.’
Ze drumde weer, in een goeie band, zei ze. Ze had al die tijd gewoon een leven geleefd, in een stad waar ik nooit geweest was, in huizen die ik nooit gezien had, met vrienden die ik niet kende; ze had gelachen om grappen die ik niet gemaakt had, ruzies uitgevochten om zaken die niks met mij te maken hadden – ik voelde me ineens intens alleen. Het was een parallel universum dat bij nader inzien het mijne niet was, nooit had kunnen worden.
Ach, Karl, zei ik – ik nam een slok bier – we leefden twee jaar lang in een niemandsland van snelwegnummers, naamloze hotels en uitgewoonde kleedkamers – een leven achterlangs de coulissen van de dagelijkse werkelijkheid, een leven als op een oneindig festival. We hadden onze muziek en elkaar en het leek genoeg, ze maakte het leven zo eenvoudig. Ik denk dat ze donders goed wist wat voor effect ze op me had; maar blind voor wat ontbrak zag ik meer dan er was – en dat was niet de schuld van Jasmine.
‘Een vriend ‘ – Jasmine zei het met nadruk – ‘van me moet zo spelen, dat wil ik graag zien. Hij schijnt ook goed te zijn zonder drummer.’ Jasmine haakte haar arm in de mijne. We gingen de India binnen, net op tijd om me op te zien komen onder het lauwe applausje van nog geen tweehonderd man. Ik zette het eerste nummer in, we liepen wat naar voren. Ik speelde Jasmine, ze hoorde het gelukkig niet. Na een paar nummers sloeg ze een arm om mijn middel.
‘Ik vind het fijn dat we weer gewoon vrienden zijn.’
‘Ja,’ zei ik, terwijl ik mijn erectie hard tegen de binnenkant van mijn spijkerbroek voelde duwen.
Dit feuilleton verscheen op 16, 17 en 18 augustus 2013 in Lowlandsdagkrant The Daily Paradise. Het nummer Jasmine uit het verhaal kun je hier beluisteren.
Jarig
Na zo veel warme dagen was het onweer meer dan welkom – ze stond op blote voeten buiten, de regen werd met elke flits, elke krakende mokerslag, elke donkere grom harder neergesmeten op het dakterras, het stroomde over haar gezicht, haar kleren – en midden in het natuurgeweld voelde ze zich nietig en almachtig tegelijk, alsof ze als een kind het onweer bestuurde. Ze was doorweekt en het waaide, maar ze had het niet koud; ze rilde alleen even toen ze onwillekeurig dacht: raak me dan – raak me dan klootzak, terwijl een bliksemstraal langs de wolken kronkelde en alles om haar heen voor een seconde in koud blauw licht vereeuwigde, en ze dacht gauw: je doet het goed, dat zal ze leren. Het onweer gromde nog een paar keer tevreden terwijl het wegtrok naar het noorden; ze keek het lang na. De wolken lichtten op in de verte, en voor ze het wist zwaaide ze ernaar, maar die beweging boog ze gauw om naar haar natte haar, ook al kon niemand haar zien. Toen het onweer bijna was verdwenen, sloeg de kerkklok twaalf uur. Ze was jarig.