Had ik zo veel gezopen dat ik mezelf om zes uur ‘s ochtends zalig verklaarde – zonder al te veel gezeik of zware woorden – of zou het toch de zalm van de avond tevoren? Ik zal het nooit weten, maar het zonlicht stroomde de godganse dag en genadeloos, het zweet barstte door mijn huid alsof ik van binnenuit een bad nam en verzoop, er was geen zwemmen aan maar toch: dit was nou die felbegeerde zomer, dit werd de laatste zwoele avond van het allerlaatste feest dat er toe deed en toen een lichtgevende witte draak door de schemering zweefde en goedmoedig knikte, zat er weinig anders op dan opnieuw in het diepe te duiken en me uit alle macht vol te zuigen. Ik hoorde de muziek weer, op de maat van het gonzen in mijn slapen en ik danste en dronk op de rand van de Kaap, de jongens zoemden electrisch en de meisjes gloeiden, en het was om twee uur ‘s nachts dat ik mezelf en de rest van de wereld met ziel en zaligheid nietigverklaarde – eindelijk zonder gezeik, eindelijk zonder woorden.
Strijd
Wespen zijn best goeie zwemmers. Eindeloze rondjes in het colabad op de bodem van de wespenval, een bierflesje, trappelend langs het groene glas, een doodsstrijd van uren. Hoe ze zelfs kopje onder bezig blijven, alsof ze zonder zuurstof kunnen en puur van uitputting sterven. Misschien maken suiker en cafeïne in de wespen onvermoede krachten los – maar uiteindelijk worden de gevechtspauzes langer en langer, tot ze definitief stoppen met bewegen. De eerste paar uur keek ik gefascineerd toe hoe het drama zich voltrok, daarna nam de interesse voor steeds hetzelfde schouwspel snel af – tot ik tenslotte de wespenval vergat. Ik dacht pas een paar dagen later weer aan de wespen, toen ik me in het zwembad na twee baantjes hijgend vastklampte aan de kant. Mijn taille was door alle cola ook niet meer wat hij was.
Rem
We zwemmen in een zwembad op dertienhonderd meter hoogte, het uitzicht terwijl je in het water zweeft is niet minder dan adembenemend – maar het went. Ik bedoel: het went zó, dat je nooit meer anders wilt, je raakt hier snel vérwend. Zwitserland zucht onder een hittegolf en op de berg is het al gauw een graad of vier, vijf koeler dan in het dal. De weg naar boven is steil en bochtig, maar voor Zwitsers vormt dat uiteraard geen belemmering, in het zwembad is het zo druk als het bij ons op een hete dag zou zijn. We hebben geluk, er komt net een parkeerplek vrij en ik stuur de Opel achterwaarts in het hellende lege vak gravel, met de kont naar de lieflijke afgrond van een alpenwei. Alles klopt hier. Het zwembad is niet heel groot maar groot genoeg, het grasveld eromheen lijkt klein, toch is er altijd nog plek. Een goeie plek ook, slechte plekken zijn er niet. Ouders onder parasols, duizend kleine kinderen rennen rond met ijsjes, een enorme spar houdt toezicht. Tegen vijven gaan de meeste gezinnen weg, we hebben het grasveld en het bad bijna voor ons alleen. Het uitzicht went helemaal niet, het is geen moment hetzelfde, de zon en de wolken schilderen de hemel en de bergen in steeds weer nieuwe schakeringen blauw en groen. De dochters spartelen als dolfijnen door het water, de ogen van mijn dame stralen hier twee tinten lichter. Alles klopt hier, we willen hier nooit meer weg en ik geniet en probeer me te herinneren of ik vier uur geleden de Opel wel op de handrem heb gezet.