We komen te laat op school aan, de dochters en ik, de directeur staat al voor de deur. Voor ons doen zijn we laat, want precies op tijd. De directeur spoort de notoire laatkomers persoonlijk aan om voort te maken, in de ijdele hoop dat er een opvoedende werking van uitgaat. De dochters rennen hem voorbij de school in, ze hebben een hekel aan te laat komen – dat is deels onze opvoeding en deels hun aard. Wij zijn nooit te laat, juist daarom wil ik me verontschuldigen, zelfs al zijn we nog op tijd. Ik loop op de directeur af, ik weet dat hij oorspronkelijk uit Hengelo komt. Ik zeg: sorry, ik heb mie de vrouw zeek. Hij lacht, het plotselinge Twents op zijn Haagse schoolplein verwart hem. Ik vertel hem dat dat woord mie in dat zinnetje een grammaticale naam heeft, dativus ethicus. Hij herhaalt het, twee keer. Hij wil het opzoeken.
De volgende dag stuur ik hem een filmpje, waarin de Enschedese uitgever en schrijver Paul Abels een kort verhaaltje over Dikke Herman en de dativus ethicus voorleest. Het komt mooi uit, er zit een basisschool in het verhaal, en de directeur is die dag jarig.