Zomerdag – zeiknat wakker in een nylon tent van vierentwintig vijfennegentig, je opgezwollen kop voor het eerst naar buiten door een rits met te weinig ontsluiting – de hemel strak cyaan en de bomen gifgroen, pijn aan de ogen, in je lijf een loodzware leegte. Honger. Je wilt schreeuwen, je wilt drinken van de moederborst maar je bent hopeloos alleen met de laatste dronken prins van je dromen – diep in slaap. En toch maakt de magere held straks ontbijt, lurkend van jouw pak lauwe sojadrank, witte druppels in zijn baard. Hij maakt vuur in aluminium, glibbert bleke piemels uit hun plastic jas, legt ze met benige vingers op het rooster en pas als je die warme vacuumworst in je mond steekt, herinner je je de nacht.