Er zijn, heel af en toe, uren die zich onttrekken aan de tijd. Een houten picknicktafel in de onzekere schaduw van een jonge boom, onze blote armen op het vers geschaafde hout, de zon sprenkelt inmiddels zilver in onze haren. Koffie uit papieren bekers op een rood plastic dienblad, een gesprek. We hebben wat in te halen, reizen soms een eind terug in de tijd – al is het verleden na zo veel jaren bijna even onzeker als de nabije toekomst. Wat kun je meer dan je vastklampen aan deze paar uren, op deze plek, in deze stad? Wat kun je meer dan proberen daarvan de beelden te bewaren, heel terloops – een kleine, trage toevoeging aan die toekomstige zwijgende film? En dan later te kunnen zeggen: kijk, we waren er – zó rijk waren we.
Vertraagd
Goed, dan ga ik op zoek. Ik weet niet waar te beginnen, behalve gewoon beginnen, maar ik haat de valse start, ik haat hetzelfde rondje, ik haat terug naar af. Het bloed klopt in de vingers, de ademhaling gejaagd, maar de haast is haast kunstmatig: zodra ik weet hoe wat dan ook zich onder mijn handen gedraagt, wordt de zoektocht gestaakt; ik ken mezelf langer dan vandaag. Ik staar naar de bagageband, de koffer passeert ik weet niet hoe vaak – ik raak hem niet aan, de vlucht oneindig vertraagd.
Gasterop
Doodsangst op een stikdonkere dijk staat gelijk aan levensdrift – denk ik. Strak tachtig op de klok en mikkend tussen de lijnen, en toch: niet langer verblind, verleid, door koplampen in de achteruitkijkspiegel. Het was een mooi feest, meer dan fantastisch zelfs – maar we mogen niet blijven steken in de van drank doortrokken polderdrek, de zevenmijlslaarzen zijn uit de zuigende zomp getrokken, de klauwen klaar voor nieuwe klei. In het oosten grijnst voorzichtig de nieuwe dag, ik trap het pedaal naar de bodem van de Opel, de 1.6 grimlacht ook en drukt even de stoel in mijn rug. Always crashing / in the same car, klaagt de geest van Bowie uit de speakers, maar ik stel hem gerust: die dagen zijn voorbij. Gasterop!
P.S.
Later, veel later, zie ik de verlichte ramen der nachtbrakers weerspiegeld in het water op de daken, en de katten sluipen tevoorschijn uit hoeken en gaten en sissen en grommen en vechten om te bepalen: wie is morgen nog kater.
Lente
Half september, het hoort herfst te zijn. De kastanjebomen kleuren al rood en roestbruin, maar ik zit in hemdsmouwen buiten in de nacht, pas nu koelt het eindelijk af na de zoveelste zomers hete dag. De gedachten drijven terug naar half mei, toen het ook zulk weer was en ik vrijheid voelde en zeker was van alle plannen die ik al jaren met me meezeul. Alles moest anders – beter, scherper, gedurfder – maar de dagelijkse werkelijkheid is zo weerbarstig als de droom hardnekkig, de keuzes werden in de herfstige zomer minder hard, en nu is het half september en is er nog niets veranderd. Ik neem een voorschot op de volle maan en schenk nog een keer in, en nog een keer, net zo lang tot ik hoog boven alles en iedereen onder de oppervlakte zweef. Er is heel veel veranderd de afgelopen vier maanden – maar vooral ik, en het licht waarin ik de dingen zie. Het is half september, de lente is begonnen en het maanlicht brandt aangenaam koel op mijn huid.
Tijdmachine
Ik reed weg van misschien wel het mooiste festival ter wereld, over de dijk om half twee ‘s nachts. Met een gangetje van vijftig kilometer per uur reed ik onder de brug door die de festivalcamping verbind met het feest dat nog doorging – licht boven de bomen in de achteruitkijkspiegels. Het was een weerzien met oude en nieuwe bekenden, de gesprekken gingen verder waar ze een jaar geleden gebleven waren, de tussentijd teruggebracht tot verwaarloosbaar. Het was een weerzien met geesten uit een bijna grijs verleden dat daar, alleen zwervend tussen duizenden, gisteren leek. Ik gaf gas toen het feest in de spiegels gedoofd was en de dijk voor me donker, niet langer dan de lichtbundels van mijn koplampen. De wijzer van de enige klok die er toe doet kroop omhoog, tachtig, honderd, elke seconde een waagstuk – je gaat er maar vanuit dat er een weg zal zijn, maar weten doe je het niet. Honderdtwintig, honderdveertig. Ik sloot mijn ogen en voelde hoe de wielen zich langzaam losmaakten van het asfalt.