Ik stond schuin achter de schrijver en zag exact wat de schrijver zag: taxi’s op de trambaan, tientallen fietsers, toeristen. Maar ik zag voornamelijk dat de schrijver zelf zag hoe hij als schrijver zag wat iedereen zag, maar dan vele malen beter. Ik wou hem wel ontzien, maar vooral dat ik ontzag.
Bal
Ik heb nooit een boek geschreven. Een lijvige roman, ik zou niet weten hoe dat moet, ik kom nou eenmaal graag ter zake – al lijkt dat niet altijd zo. Ik ben geen verhalenverteller. Mijn droomdebuut is en blijft voorlopig precies dat, dus aan een uitnodiging voor het Boekenbal hoef ik vooralsnog niet te denken.
Ik vind dat niet erg. Had ik maar een boek moeten schrijven. Maar dat schijnt me, naarmate ik er meer en meer over lees, vooral ijzeren discipline te vergen, en die heb ik niet. Of nee: ik heb nog geen verhaal dat ik zó van belang acht voor mezelf en anderen, dat ik het tot vijftigduizend woorden wil oprekken. Geen verhaal, geen discipline – geen roman. En toch raak je als schrijver van dingen nieuwsgierig naar dat Boekenbal. Moderne mythevorming, misschien nog zonder marketingmachine.
Ik stel me voor hoe het zal zijn, de giechelige sfeer van de voorbereiding onder zelfs volwassen mannen daargelaten. De Stadsschouwburg van Amsterdam, Olympus voor één avond. De goden, de halfgoden, hun muzen en mecenassen doen zich tegoed aan de nectar en ambrozijn – van elkaars aandacht, want verder zuipen we gewoon bier en witte wijn tot diep in de nacht, leunen we op elkaars schouders als vrienden, lotgenoten desnoods, vluchtelingen op een vlot in een zee van banaliteit en barbarij, en als we tenslotte het theater worden uitgeveegd blijken ook wij slechts rekwisieten – en dat willen we ook, daar gaan godverdomme onze boeken over – en dan zwalken we lallend door de straten alsof we morgen geen nieuwbouwhuis vol kinderen hebben en eindigen we, als altijd, Daar. Daar slaat het plezier weer om in de vertrouwde weemoed, Daar horen we de stilte, de leegte weer, Daar wordt ons bloedbroederschap zwijgend bestendigd: met tranen in de ogen staren we in de eeuwige vlam op het graf van de Onbekende Auteur.
Als ik tegen het gloren van de ochtend weer bij de parkeerplaats kom, ben ik een schoen kwijt. Waar de Opel stond ligt een pompoen.
Tweedehands
Ik zag een losse handschoen liggen, zo te zien zonder hand. Daar kun je heel wat droevige verhalen bij bedenken. Maar ik dacht alleen: die is een seconde na verlies al – hoewel zonder hand – tweedehands.