‘Ik zag een jong stel, allebei op een brommer! Die zijn over een paar jaar dus moddervet,’ zei ik, tevreden met mezelf. Dikke vlokken melkschuim in mijn koffiekopje trilden van genot.
‘Jij rookt. Tegen de tijd dat zij dik zijn, ben jij dood. Zullen we gaan?’
Stairway to heaven
Ik wilde mijn ladder terug, dus klopte ik aan bij de nieuwe buurvrouw. Ze had de woning precies een week ervoor betrokken met haar drie kinderen, en op dag twee had ze mijn ladder geleend. Nu had ik hem zelf nodig. Ik klopte nog een keer, riep er ter geruststelling bij dat het de buurman was en toen klonk er gestommel achter de voordeur. Sleutels knarsten en de deur ging op een kier; een stroom muffe warme lucht sloeg in mijn gezicht. Het hoofd van de buurvrouw keek om de deur, met kleine ogen en het haar wild; ik had haar duidelijk wakker gemaakt. Ze zei: ‘Sorry. Ik gisterenavond werken, schoonmaken. Dus noew…’ Ze lachte verontschuldigend en dat brak het masker van haar slaap. Ik knikte dat ik het begreep en vroeg of ik de ladder terug kon krijgen. ‘Natoerloek. Wacht even.’ Haar hoofd verdween. Ik wachtte voor de deur. Ze denken dat zelf niet, maar op hun mooist zijn vrouwen als ze net wakker zijn, en nog half uit droom bestaan. Misschien is iedereen onschuldig in zijn slaap, dacht ik – hoopte ik. Toen hoorde ik de aluminium trap rammelen, en ging de deur verder open. De buurvrouw verscheen nu helemaal, haar lichaam slechts gewikkeld in een blauwe badhanddoek, alsof ze niet net uit bed, maar uit bad kwam. Ik zag dat ze mooie, rechte schouders had, en een gladde huid. Ze lachte opnieuw en ik moest mijn best doen om mijn blik niet langs haar badstoffen lichaam naar haar benen te laten glijden toen ik de trap van haar overpakte. Ik bedankte haar onhandig voor het lenen van de ladder en ze lachte nog steeds, terwijl ze inmiddels met een vlakke rechterhand de handdoek voor haar borst vasthield. Ik lachte terug.
Van het één kwam het ander. Nu ik de trap terug had, kon ik eindelijk de keukenkasten een flinke beurt geven.
Summer is a mean motherfucker
1. Fuck het verhaal
Fuck het verhaal. Wie een verhaal wil, leest maar een boek. Ik weet alleen maar dit: ik zag een gat in de wolken boven de Bravo en dacht dat ik daar doorheen moest ontsnappen, al had ik nog geen idee waarom, of waar naartoe. Ik bleef dansen, probeerde me erin te verliezen, toen ze op me af kwam.
Ik had haar ’s middags al eens gezien. Een bos lange rode krullen in het gras, haar lichaam languit, ontspannen alsof het geen andere staat kende. Met haar ogen dicht luisterde ze naar een band. Zilveren tonen van akoestische gitaren kabbelden in de zon, kietelden haar huid.
Ze lachte.
Dat was alles. Meer had ze niet nodig. De warmte, een seconde daarvoor nog weldadig, plakte plotseling tussen huid en kleding en huid en huid, lilde boven het asfalt, stolde onder het canvas van de tenten. Ik keek om me heen. Jongens en meisjes, mannen en vrouwen, ze zaten en lagen overal, slenterden in slordige groepjes – maar vaker nog met z’n tweeën, arm in arm, hand in hand. Vertrouwd vaak, verliefd soms, maar altijd verlangend. Ik had honger maar wilde niet eten. Ik was moe maar wilde nooit meer slapen. Ik moest dansen.
De avond veranderde het festival in een Fellini-achtige onderwaterwereld, een chaotische sideshow waar ik in rond kon lopen, maar niet aan deel kon nemen. Ik dronk bier. Geluiden en kleuren, gezichten en gelach stroomden vreemd vervormd mijn ogen en oren binnen. Alles danste, ik wilde op zijn minst meedeinen. In de Bravo was het bloedheet, om me heen golfden en kolkten mensen en muziek. Snares ratelden als machinegeweren, hi-hats sisten smerig, grommende bassen drongen vanuit de diepte onze lichamen binnen, het was dansen of gedanst worden. Duizenden mensen waren tegelijk de zee en de zwemmers, ik voelde me drijfhout. En ze wist het niet, of misschien voelde ze het juist haarfijn aan, maar zij was de jutter toen ze naar me toe boog, haar hand als een schelp tussen haar lippen en mijn oor hield en zei: ‘Jij kunt echt niet dansen.’
2. Fuck de personages
Jij kunt echt niet dansen. Fuck de personages die dat soort dingen tegen je zeggen. Maar je weet precies wat er komt: ze lacht haar tanden bloot en dat maakt haar zo mooi, en jij laat als een lul het script uit je klauwen vallen en stamelt maar wat terwijl je, plotseling onhandig, nog wat zinnen van de planken vloer probeert te rapen. Ik keek omhoog, zocht de sterren, kreeg kunstlicht. Ik keek naar haar. De vreemde lethargie die zich deze zomer langzaam in mijn lendenen had genesteld, elektrisch als een zeurende pijn, was plotseling verdwenen.
Het begon meestal in april. De eerste zomerse dag zinderde altijd van belofte; succes, liefde, sex – het was maar een kwestie van tijd! Het werd mei, juni, ik werkte veel. De temperatuur steeg, timelines liepen vol met foto’s van lachende vrienden in perfect gekozen vakantieoorden. Vanaf mijn balkon zag ik hoe het benedenbuurmeisje haar tuintje met eenvoudige middelen omtoverde tot een bescheiden paradijsje. ‘Iedereen kan het!’ schreeuwden haar paarse bloembakjes. Maar ergens in juli galmde de zomer hol en leeg, als een festivaltent tussen twee bands. Ik rookte, ik dronk koffie, meer niet. De warmte werkte verlammend, ik begon verdomme te verlangen naar verlangen – summer is a mean motherfucker. Dit hier, dit amechtige dansen op een festival aan het eind van een lege zomer, was de laatste kans en ik greep hem met beide handen aan. Letterlijk.
‘Kom eens hier,’ zei ik, gedecideerder dan ik van mezelf gewend was. Ik pakte haar rechterhand met mijn linker, legde mijn andere hand op haar heup en zette een klassieke wals in. Dat je op dubstep kunt walsen had ze niet verwacht; lachend liet ze zich meevoeren en langzaam stegen we op, draaiend, de tent en de mensen losten op, onze lichamen in een driedubbele helix van armen, benen, vingers en haar lange rode pijpekrullen zwommen we omhoog, naar waar de sterren lonkten. Althans, dat was wat ik dacht dat er gebeurde.
3. Fuck
Haar vriend moest wel een leuke vent zijn; ze hield tijdens de wals en daarna niet op over hem te praten, zij het op nogal moederlijke toon – hij was een jaar jonger dan zij, wist ik al snel. Schilder en fotograaf, gitarist en zanger. Schrijver, dichter. Danser. Fuck. Onze wals, mijn balts, was al snel kansloos gebleken; we gaven het op en worstelden ons, hand in hand, door de meute. Uit de hemel van de enorme tent regende het koud geworden zweet terug in de zee van bezeten gelovigen, opgehitst door de laatste hogepriesters van de heimwee naar rock ’n roll.
Buiten de Bravo beukten de bassen nog net zo hard, maar door de lucht en de ruimte voelde het stil. De wind was aangetrokken; boven ons werden steeds meer sterren aan het oog onttrokken door zware, zwarte wolken. We zaten in het gras. We rookten, we dronken, we mijmerden. Toekomstplannen. Ik kwam in de hare niet voor – ik liet haar uit de mijne wijselijk weg. We zwegen. Ik merkte dat ik haar hand nog steeds vasthad; toen ik losliet stond ze op, zwaar steunend op mijn schouder. Ze rekte zich uit, zei dat ze nodig moest plassen en liep weg. Ze loste vrijwel meteen op in de mensenstroom. Ik keek omhoog. Ik zag een gat in het wolkendek en wist dat ze daar door ontsnapt was.
Fuck het verhaal. Vrienden vertelden later dat ik de volgende ochtend zwijgend mijn tent en mijn tassen inpakte, naar de auto liep en naar huis reed. Dat is niet wat ik mij herinner. Ik herinner me dat ik mijn auto terugvond – op het dak in het gras, wielen omhoog. Ik heb tent en tassen er naast gelegd en ben gaan lopen. Eerst die hele lange dijk af, en daarna ben ik blijven lopen. Zo loop ik nog steeds – doelloos, richtingloos. Ik ben nooit thuis gekomen.
Dat laatste is waar. Vraag maar aan mijn vrouw als je haar ziet. Een bos lange, rode krullen. Elke keer als ze lacht begint de hele fucking zomer opnieuw.
Dit verhaal verscheen als feuilleton in de Daily Paradise, de Lowlandsdagkrant, op 17, 18 en 19 augustus 2012.