Ik reed weg van misschien wel het mooiste festival ter wereld, over de dijk om half twee ‘s nachts. Met een gangetje van vijftig kilometer per uur reed ik onder de brug door die de festivalcamping verbind met het feest dat nog doorging – licht boven de bomen in de achteruitkijkspiegels. Het was een weerzien met oude en nieuwe bekenden, de gesprekken gingen verder waar ze een jaar geleden gebleven waren, de tussentijd teruggebracht tot verwaarloosbaar. Het was een weerzien met geesten uit een bijna grijs verleden dat daar, alleen zwervend tussen duizenden, gisteren leek. Ik gaf gas toen het feest in de spiegels gedoofd was en de dijk voor me donker, niet langer dan de lichtbundels van mijn koplampen. De wijzer van de enige klok die er toe doet kroop omhoog, tachtig, honderd, elke seconde een waagstuk – je gaat er maar vanuit dat er een weg zal zijn, maar weten doe je het niet. Honderdtwintig, honderdveertig. Ik sloot mijn ogen en voelde hoe de wielen zich langzaam losmaakten van het asfalt.
Eenvoudig
De schoonmaakster van de campingtoiletten ziet er niet uit als een schoonmaakster. Ze is een jaar of twintig, blond en wakker en gekleed alsof ze zo de stad in zal gaan, kort leren jack, kleurig sjaaltje, oorbellen in. Alleen haar latex handschoenen en de zwabber verraden haar functie. Ze groet de ochtendzeikers vrolijk, ze heeft kennelijk plezier in het werk. Dat valt op, maar ik zit vol vooroordelen, waarom zou iedere schoonmaker zijn werk haten? Toch denk ik dat onze schoonmaakster het tijdelijk doet, als vakantiebaantje. Ze is een studente filosofie, die in de oneindige arbeid van het schoonhouden van campingtoiletten een diepere waarheid heeft aangeboord. Terwijl ik de wc doortrek droom ik heel even van een eenvoudig leven.
Overtuiging
Mannen op de camping wassen zwijgend af, dat is mijn vaste overtuiging. Uit mijn linkerooghoek zie ik dat de man die naast mij staat af te wassen zich steeds als hij borden en kopjes afdroogt naar mij toe draait. Ik herken de lichaamstaal, ik geef niet toe, ik concentreer me nog harder op de vaat, het schuim en de theedoek. Een machtig gevoel. Pas als ik klaar ben en wegloop, wens ik hem een fijne avond. Mannen op de camping wassen zwijgend af.
Sterker
Ik droomde me brandschone longen en het lichaam van een oude, tanige god. De littekens in mijn gezicht niet het gevolg van liederlijkheid, maar van strijd – mijn haar, mijn baard een soeverein zilvergrijs. De huid gelooid, de spieren lenig en gewend aan zware arbeid. Ik droomde me op een dag discipline, ik droomde me daadkracht voor het te laat was, ik maakte kilometers, hakte hout, ik schilderde bomen boven mijn macht – schreef alles op wat ik bedacht. Er stroomde wijn door mijn aderen, het maakte me sterker dan veel anderen.