Lowlands. Wijn uit plastic bekers, de vrouwen mooier dan mooi, ik mag dromen maar ik moet wakker blijven – koffie. De bands doen echt hun best, maar hier komen de mensen voor elkaar, voor zichzelf in de spiegel van de tijd en ik wacht op de fair trade-koffie die het meisje voor me maakt en ik kijk niet hoe ze dat doet, ik kijk naar haar handen, haar armen, haar perfecte profiel tegen het lichtgevende canvas van de koffietent – ze mag er de rest van mijn leven over doen.
Crossroads (kuttitel)
I
In de polder het gelispel van de wind in de lindes, eerst zonder dat iemand het hoorde, dan door het neergelaten autoraam. Het suizen van banden op asfalt, eerst alleen van ons, op de laatste, lange dijk uiteindelijk van duizenden auto’s tegelijk. Geen muziek, tot het allerlaatste moment geen muziek – als we stoppen, uitstappen, als we loom onze lijven strekken na de lange rit – zelfs dan alleen het golvend geruis van een branding: duizenden stemmen uit de verte. Een begin van ritme. Lowlands. We lopen over het gras langzaam de zee van mensen in. We zweven, zwaarbeladen, maar we zweven. Dan zegt Marcus iets als: ‘Mooi om te zien hoe goed alles georganiseerd is.’
‘Godverdomme.’ Paul vloekt als hij de flightcases met zijn drumkit langs ziet komen, al hoeft hij er zelf niet meer mee te slepen. Dat is pas sinds kort: het succes voor de band kwam laat, ze waren de vijftig al gepasseerd, maar het kwam. Eindelijk konden ze roadies betalen, en een hypotheek voor een huis waar hij zelden was. Hij kijkt hoe ze de kisten het podium van de Alpha op sjouwen. Hoe vaak had hij dat de afgelopen dertig jaar zelf gedaan? Al die shit in een busje stouwen, bij de club er weer uit, opbouwen, anderhalf uur spelen en dan het hele verhaal in omgekeerde volgorde – duizenden keren. Hij steekt nog een sigaret op. ‘Godverdomme,’ mompelt hij nog een keer. Hij checkt zijn telefoon en grijnst. Ze is er.
Je gebruikt mijn buik als kussen, je lange haar deint op het ritme van mijn adem. We liggen haaks op elkaar in het gras, uit gewoonte, jij bent alweer verdwenen in je iPhone. We wachten op de band die jij graag wilt zien. Ik zeg: ‘Het hadden onze vaders kunnen zijn,’ en je kijkt me aan en ik zie in je ogen hoe ik ineens nog ouder ben dan je helden. Je komt overeind, je lippen veinzen een glimlach. ‘Kom, ik wil een beetje vooraan staan.’
II
Hannah slipt als een slang door de mensenmassa naar voren, zo snel krijg ik mijn lichaam in de drukte niet verplaatst. Ik ben haar kwijt, bij een pilaar blijf ik staan. De band komt op, eerst de drummer. Armen in de lucht, een winnaar vóór de wedstrijd begonnen is. Met hem heeft ze dus al een jaar contact op allerlei social sites. Eerst zat ze af en toe in een verlegen opwinding over haar telefoon gebogen, de laatste maanden leek ze uren achtereen online met die gast. ‘Dat doet-ie met al zijn vrouwelijke fans,’ probeerde ik nog, maar haar nagels tikten een regen van woorden, haar gezicht straalde.
Ik klem mijn kiezen op elkaar bij het gitaarintro dat ik al twee jaar lang avond aan avond hoor. ‘Hallo Lowlaaaands! Hebben jullie er zin in?’ Het volk joelt. Ik kan nog besluiten iets heel anders te spelen dan anders, ik zit nergens aan vast, het is godverdomme geen kantoorbaan! Mijn ritme is wet, ik wil waanzin, ik wil godvergeten free jazz en dan komt het laatste rondje gitaar en dwingt de maat mijn hand naar de hi-hat ts-tss en precies op fucking vier de snare TAK bèng tak, bèng tak – ritme. Het publiek golft, gejuich spoelt over het podium en tilt ons op – we zweven, we gaan, ik sla de maat als een feilloos uurwerk, ik ben een fucking machine, ik ben een robot. Hier doe ik het voor? Ik ben godverdomme een kind van tweeënvijftig.
Vlak voor het laatste nummer maak ik een foto van het publiek. Vooraan staan meisjes van een leeftijd die ik niet kon krijgen toen ik zelf zo jong was. Ik tik af voor Crossroads. Kuttitel. Clichétekst, over de muzikant die zijn ziel aan de duivel verkoopt. Nou, dat is gelukt. Na deze tour kap ik ermee, ik kaap een mooie, jonge vrouw mee uit dit goedkope succes en maak alleen nog wat ik zelf goed vind. Free jazz, assholes – daarom houdt ze van me. Hannah. Ik zie haar dansen.
III
Vreemd is dat. Vroeger waren beroemdheden vrijwel onbereikbaar, nu zit je voor je het weet elke dag uren te chatten met de drummer van zo’n band. Paul bleek een heel aardige vent, en nou ja, meer dan dat. Ik dans op zijn ritmes, zo lekker, zo raar om te weten dat hij daar doodongelukkig zit te wezen. Een rockband is leuk, maar een succesvolle rockband is muzikaal ook een dwangbuis, dat begrijp ik wel. Free jazz, dat wil hij al zijn hele leven spelen, zegt hij. Ik heb het opgezocht. Vage shit, maar zoals Paul het uitlegde begreep ik het. De vrijheid om te spelen – spelen wat in je opkomt, de muziek al spelend te veranderen tot het goed voelt, tot je het ritme pakt dat uit de kosmos door je ziel stroomt – ‘jouw ziel, Hannah, als ik denk aan hoe je danste als kind, als ik dagdroom dat je bij me bent. Je rode krullen in de ondergaande zon, dat is de muziek die ik wil maken.’ Sentimentele ouwe gek, denk ik soms – maar zoiets moois heeft nog nooit iemand tegen me gezegd. Zeker Marcus niet.
Alles is ritme, alles is ruis – het is maar hoe je er naar luistert. Er was ritme tot hij kwam, een drummer nota bene. Ik bracht regelmaat in haar leven – ze zei altijd dat ze me daar dankbaar voor was. We hadden het toch goed voor elkaar? Niet meer. ‘Ik moet door het leven dansen,’ zei ze, ‘en dat gaat nou eenmaal niet op liftmuziek. Sorry Marcus.’ Toen ik zag hoe ze elkaar aankeken, daar op de kruising voor de Alpha, wist ik genoeg. Hannah en haar drummer. Ik was langzaam gereduceerd tot ruis, en hoorde nu alleen nog mijn bloed gonzen in mijn oren. Ik was een domme machine, een robot, altijd al geweest. Ik reed werktuigelijk naar huis, weg, weg van het lawaai. ‘Free jazz, assholes!’ Ik hoor het hem nog schreeuwen.
Ik zie haar nog geschrokken lachen.
Dit verhaal verscheen in drie delen in Lowlandsdagkrant Daily Paradise op 15, 16 en 17 augustus 2014.
Wegwerken
De stad is dronken van zomerhitte, het asfalt zweet olie en ik weet niet meer waar winnen begint. Tussen trage walsen en wegenbouwers door waaieren fietsers over het warme teer, ik ook, er zijn nog geen lijnen, er is geen verkeer. Heel even gelden de regels niet, hoeft het spel niet gespeeld – honderd meter maagdelijk zwart, misschien begint het hier.
Harz
Aan weerszijden van de smalle weg het naaldwoud; de kruinen borstelig en zwart tegen de blauwe lucht, daaronder, tussen de stammen, een eeuwige, sprookjesachtige schemering.
Ze stonden een dag of drie op de camping, toen de wind opstak. De voortent van de caravan begon vervaarlijk te klapperen, waarop hij maar eens wat haringen de grond in sloeg, met de achterkant van een roestige bijl. Toen hij klaar was sloeg hij de bijl in een houtblok, om te kijken of hij nog scherp was. Dat was zo.
‘s Avonds laat stond hij voor de voortent te roken en keek hij naar de hemel tot zijn nek verkrampte; het was in de Harz zo donker dat je de melkweg kon zien. Hij probeerde weer de verwondering te voelen die hij als kind had gehad, maar zijn gedachten dwaalden af naar de dingen van de dag. Uit de nacht galmde de schorre schreeuw van een dier – het geluid van sex, of dood.
‘s Ochtends haalde hij broodjes bij de campingwinkel. De geur van acht Einfache in een papieren zak vervulde hem met volmaakt geluk. Hij zette de ontbijtspullen vast klaar op het klaptafeltje, stak een sigaret op en wachtte tot zijn gezin wakker werd.
IN/UIT
Een circushond weet zelf niet dat hij circushond is
al kent hij alle kunstjes houdt hij hijgerig alle ballen
in de oudbakken lucht tot iedereen zegt AF en ZIT lees
IN en UIT ja eindelijk die baard eraf die bril die broek
je kwispelt kwijlt hetzelfde liedje andere groef – shit wat
ben je goed afgericht!
krijg je een koekje
zeg je woef
Verschenen in Het Gat nr. 03 van zaterdag 28 juni 2014. Het Gat is het losbladig magazine voor muziekfestival Down The Rabbit Hole.
Vuur in je hoofd
Raast de wind door het gebladerte als een onzichtbaar vuur, heffen we de driekwartlege drankfles ten hemel als de weekendrevolutionairs die we zijn. We hebben nog een dag om de wereld te veranderen. In elk geval achteraf, want de verhalen gloeien helderder op met de tijd, je hoeft nog geen geschiedenis te schrijven. Stuur geen foto’s aan je vrienden, vertel ze nou eens niet wat je ziet. Kijk, kijk goed, neem zwijgend een slok en zeg af en toe: het gaat me beter dan ooit, ik heb vuur in mijn hoofd.
Geschreven bij een door Pascal Tieman en Peter te Bos verzonnen titel, verschenen in Het Gat nr. 02 van 29 juni 2014. Het Gat is het losbladig magazine voor muziekfestival Down The Rabbit Hole.