Oekraïne, augustus 2000. Toen we van de autoriteiten na eindeloze onderhandelingen en wat dollars uit het dashboardkastje eindelijk hun land binnen mochten rijden was het al donker; ze hadden ons een dag lang in de brandende Poolse zon laten wachten. Het was donker maar nog steeds drukkend warm – we reden met de ramen open over de halfverharde hoofdweg richting Lviv, langs een kilometerslange rij vrachtwagens die met de neus richting Poolse grens wachtten tot ze Europa in mochten. Ze stonden er al zo lang dat het een langgerekt dorp was geworden; overal stonden slonzige chauffeurs in groepjes te praten en te roken, er werd gelachen, ze gaven elkaar flessen drank door, aan buitenspiegels en bumpers hing was te drogen, er werd gekookt op kleine gasstelletjes naast de stoffige opleggers. Flarden muziek uit transistorradio’s, meisjes en vrouwen in pin-up-poses naast hoge truckportieren, honden en kippen schoten weg uit de vertraagde film in het licht van onze koplampen. Na de laatste vrachtwagen veranderde het wegdek van steenslag in asfalt. Gloednieuw asfalt, zoals we het nog vaker tegen zouden komen. Maar verder was alles in het land kapot, of bijna kapot.
Later, bij daglicht, ontdekten we dat in Oekraïne de mooiste vrouwen ter wereld woonden – hun ogen, hun lippen, hun hoge jukbeenderen zagen er zacht uit, omfloerst, alsof je ze zag door de tranen van hun eigen melancholie. Je wilde ze redden, ze voorzichtig in je binnenzak meenemen, maar zoiets heeft weinig zin; ze waren denk ik, net als hun land, al een klein beetje kapot.
In 2000 reden mijn beste vriend Robert en ik met zijn Volvo 142 uit 1969 naar Kiev, Moskou en Sint Petersburg. In 2001 maakte ik met mijn band Danger Men over die reis het nummer Hotel, een soundtrack met terugwerkende kracht. Dit verhaal verscheen op 08-03-2014 op Torpedo Magazine.